5801

Het rijk der Seldjoeken (1000 - 1105)

Het tweede rijk van de Gökturken (716 - 745)
Tot de Altaïsche volkeren die Centraal-Azië bewoonden, behoorden een aantal Turks-Mongoolse nomadenstammen, waartoe o.a. ook de Hunnen, de Hsiung-Nu (Xiongnu), de Kök Türük (Blauwe of Celestial Turken, de Oejgoeren en de Avaren (Juan Juan) behoorden.

De trek van de Hunnen ca. 350 naar het westen (z. Oost-Europa 300 - 400) plaveide de weg voor de Kök Türük. Deze dreven de Juan-Juan Avaren, tezamen met vele stamgenoten westwaarts. 

Tijdens de grote volksverhuizing drongen de Kök Türük over de reusachtige vlakten van West-Turkestan op en stichtten daar een rijk dat zich uitstrekte van China tot de grens van het Oostromeinse rijk.

In het begin van de 11de eeuw kreeg een Turks geslacht de leiding over de in West-Turkestan Ghoezen.

De stamvader van dit geslacht was Seldjoek (Seldsjoek), die leefde in de 10e eeuw, maar als de eigenlijke grondlegger van hun macht geldt Toghril Beg, de kleinzoon van Seldjoek. In de eerste helft van de 11e eeuw drongen de Seldjoeken (ook geschreven als Seldsjoeken) diep in Perzië door. In 1040 verdreven zij de Ghaznawiden die ca. 1000 de eerste Turkse staat binnen het rijk van de Islam hadden gesticht uit Khorassan en vervolgens maakten zij een eind aan de Buwahidische (Boejidische) heerschappij in het westen van het land. In 1055 maakten zij zich meester van de de stad Bagdad, de hoofdstad van het rijk der Abassiden. De Turken erkenden de suzereiniteit van de kalief, maar namen wel een groot deel van de (wereldlijke) macht in handen. 

Vervolgens bonden de Seldjoeken de strijd aan met het Byzantijnse rijk, op dat moment geregeerd door keizer Constantijn X Doukas (1059 -1067), die toen ook onder druk stond van opdringende Noormannen, Petsjenegen en Hongaren.

Mehmed Toghrul Beg (1037-1063) 

Met de verovering van Perzië begon de opperheerschappij van de Turken in de Islamitische wereld. In 1058 kreeg Toghril de investituur van de kalief van Bagdad (werd Toghril tot kalief van Bagdad gekroond). Perzië vormde nu weer opnieuw een eenheid, niet alleen politiek, maar ook in religieus opzicht. Het ambtelijke apparaat bestond geheel uit Perzen, die de staatszaken beheerden ten behoeve van de Turkse militaire kaste. 

Wederrechtelijk eigende Toghril zich de regeringsmacht toe, nam de titel van sultan (alleenheerser) aan en liet de kalief weinig meer dan de geestelijke waardigheid. Het Turkse leger werd een militaire heersersklasse, die met nieuwe kracht de heilige oorlog begon.

De Seldjoeken bouwden de fabelachtige Vrijdagmoskee in de stad Isfahan. De beroemdste Perzische schrijver aller tijden, Omar Khayyam, schreef zijn Rubayat met liefdespoëzie ten tijde van de Seldjoeken.

Grote Seltsjoekse sultans (1038 - 1105)

Mehmed Tugrul Beg 1037-1063
Mehmed Alp Arslan   1063-1072
Malik Sjah I   1072-1092
Mahmud I 1092-1094
Rukneddin Barkyāruq (Berkyaruk) 1094-1105
Mehmed Alp Arslan (1063-1072)

De tweede sultan van de dynastie van de Seltsjoeken in het Midden-Oosten, en achterkleinzoon van Seltsjoek, de stichter van de dynastie koos voor de naam Mohammed (Mehmed) toen hij zich bekeerde tot de islam. Wegens zijn militaire dapperheid verkreeg hij de bijnaam
Alp Arslan, wat „moedige leeuw“ betekent.

Hij volgde zijn vader
Da'ud op als heerser van Khorasan in 1059, en zijn oom Toğrül als sultan van Iran en Bagdad in 1063. Zo werd hij de enige heerser van Perzië van de rivier Oxus tot aan de Tigris. Bij het consolideren van zijn imperium en het overmeesteren van vechtende facties werd hij bekwaam bijgestaan door Nizam ul-Mulk, één van de meest eminente staatsmannen in de vroege moslimgeschiedenis. Toen vrede en veiligheid in zijn heerschappijen werd gevestigd, riep hij een groep staatsmannen bijeen en verklaarde zijn zoon Malik Sjah I zijn erfgenaam en opvolger. Met de hoop van het verwerven van een immense buit in de rijke kerk van St. Basilicum in Caesarea, de hoofdstad van Cappadocië, plaatste hij zich aan het hoofd van de Turkse cavalerie, stak de Eufraat over en ging en plunderend die stad in. Hij marcheerde toen door Armenië en Georgië, die hij (in 1064) definitief onder controle kreeg.
In 1068 viel Alp Arslan het Byzantijnse Rijk binnen. In 1070 veroverden de Seldjoeken de stad Aleppo. Keizer Romanus IV Diogenes, die het bevel persoonlijk voerde, ontmoette de invallers in Cilicia. In drie lastige veldslagen, waarvan de twee eerste door de keizer zelf werden geleid terwijl de derde door Manuel Comnenus werd geleid, werden de Turken verslagen en werden definitief (1070) teruggedreven over de Eufraat. 

In 1071 ging Romanus opnieuw het gebied in met 100.000 mensen, waaronder een contingent van de Turkse stam van Uzes en van de Fransen en de Normandiërs, onder Ursel van Bahol, in Armenië. In Manzikert, op Murad Tchai, het noorden van het Van meer, kwam hij Alp Arslan tegen. De sultan stelde vrede voor, hetgeen geringschattend door de keizer werd verworpen. Er vond een gevecht plaats – de Slag van Manzikert – waarin de Byzantijnen, na een vreselijke slachting, totaal werden vernederd. Dit resultaat was hoofdzakelijk toe te schrijven aan de snelle tactiek van de Turkse cavalerie. Romanus werd gevangen genomen in de aanwezigheid van Alp Arslan, die hem met grootmoedigheid behandelde. Daarna veroverden de Seldjoeken Palestina en Syrië op de Fatimidische khaliefen van Egypte.

Het verbod dat zij instelden dat de Heilige Plaatsen in Palestina niet meer mochten worden bezocht door Christelijke pelgrims zou ertoe leiden dat Paus Urbanus II in november 1095 de Christenen opriep om op kruistocht te vertrekken ten einde het Graf van Christus te bevrijden.

Alp Arslan onderwerpt Romanus IV. (Afbeelding uit een 15e eeuws handschrift)

 

Na de overwinningen van Alp Arslan veranderde de balans in het dichtbijgelegen Azië volledig ten gunste van de Seldjoeken en de soennitische moslims. Terwijl het Byzantijnse Rijk voor bijna nog eens vier eeuwen bleef bestaan betekende de overwinning in Manzikert het begin van een Turks overwicht in het Midden-Oosten. De heerschappij van Alp Arslan breidde zich nu over een groot deel van westelijk Azië uit. Hij trof spoedig voorbereidingen voor de verovering van Turkestan, de originele zetel van zijn voorvaderen. 

Met een krachtig leger ging hij naar de oever van de Oxus. Alvorens hij de rivier met veiligheid kon overgaan, echter, was het noodzakelijk om bepaalde vestingen onschadelijk te maken. Eén daarvan werd verscheidene dagen krachtig verdedigd door de gouverneur, Yussuf Gr-Harezmi, een Khwarezmiër. Hij moest zich echter overgeven en werd gevangen genomen. De sultan veroordeelde hem tot de dood. In wanhoop trok Yussuf zijn dolk en stormde op de sultan af. Alp Arslan, de meest bekwame schutter van zijn tijd, instrueerde zijn lijfwachten om zich niet te mengen in de strijd. Hij trok zijn boog, maar zijn voet gleed uit, de pijl ging opzij en hij kreeg de dolk van de moordenaar in zijn borst. Alp Arslan stierf vier dagen later aan deze wond op 25 november 1072 op 42-jarige leeftijd. Hij werd naar Merv genomen om te worden begraven. Op zijn graf staat de volgende inscriptie:„O hen die de grote grandeur Alp Arslan zagen, kijk uit! Hij ligt nu onder de zwarte grond… „

Seldsjoekse graftombe in Ahlat.De streek rond deze plaats is letterlijk bezaaid is met eeuwenoude türbes (graftombes). Een groot aantal kun je al wanneer je Ahlat nadert langs de weg zien liggen. Je kunt ze binnengaan. De meeste türbes of kümbets hebben twee verdiepingen. Boven bevindt zich de gebedsruimte, beneden ligt de dode begraven.

Malik Sjah (1072-1092)

In 1077 veroverde hij de stad Nicea op de Byzantijnen. In datzelfde jaar veroverde Gümüštigin Bilge Beg een gebied in Chorasan. Deze stelde Anūš Tigin, aan als gouverneur over dit veroverde gebied Khwarezmië.

Barkyāruq (1092 -1105)

Na het bewind van sultan Malik Sjah kwam er een eind aan de eenheid van het Seldjoekenrijk door de strijd die losbarstte tussen zijn zoon Barkyāruq tegen zijn drie broers Mahmud I, Ahmed Sanjar en Mehmed I. Barkiyaruq kleineerden hem en was volgens hen te onervaren om te regeren. Zij beschuldigden hem ervan een dronkaard te zijn. Barkyāruq voerde oorlog om de controle te krijgen over het kerngebied van de Seldjoeken, dat nu wordt gevormd door delen van Irak en Iran. Zijn rijk grensde aan Syrië waar de Kruisridders van de Eerste Kruistocht waren geland om strijd te leveren tegen de Saracenen, maar op dat moment was zijn voornaamste zorg de controle over Mosoel, Aleppo en Damascus, die in handen waren van zijn rivalen. 

Het Seltsjoekenrijk viel uiteen in verschillende rijken, geregeerd door nevenlinies van het geslacht, zoals de Seltsjoeken van Kerman (zuidoost Iran) (1041-1186), de Artuqiden in Oost-Anatolië en Noord-Irak, de Seldjoeken van Irak en West-Iran (1118-1194), de emirs van Aleppo en de Seltsjoeken van Syrië (Damascus) (1078-1117). Een zeer belangrijke neventak was die der zogenaamde Roem-Seldjoeken, die in de loop van de 12e eeuw bijna geheel Klein-Azië veroverden. Tot 1302 heersten zij vanuit de hoofdstad Konya (in de Romeinse tijd Iconium) over dit gebied. De verdeeldheid in het rijk van de Seltsjoeken maakte het voor de kruisvaarders mogelijk in 1097 Antiochië en in 1099 Jeruzalem te veroveren. In Syrië en Palestina stichtten de kruisridders daarna enkele kruisvaarderstaten. Damascus bleef echter in het bezit van de Seldjoeken.

Tutush I heroverde Damascus (1094), maar stierf een jaar later. Na zijn dood werd het rijk verdeeld na een conflict tussen zijn zonen Duqaq en Radwan.

Sanjar kwam in 1096 in het bezit van Chorasan

In 1105, stierf Barkiyaruq in Borujerd (West Iran). Volgens berichten werd zijn lichaam teruggebracht naar Isfahan, maar volgens sommige bronnen werd hij begraven in een tombe 5 km ten noorden van Borujerd, in wat nu het historische monument Zavvarian is.

Het rijk van de Seldjoeken (1105-1300)

laatst bijgewerkt: 24-02-08

colofon