4089 | Divodorum Mediomatricorum - Metz |
![]() |
![]() |
Ongeveer 3000 jaar geleden, in het bronzen tijdperk, vestigden zich bewoners op het grondgebied van het huidige Metz. Het plaatsje ontwikkelde zich in de loop der tijden tot het aanzienlijke Gallische Divodurum.
In 57 v. Chr. trok Julius Caesar op naar het Noorden nam, nadat hij had afgerekend met de Nerviërs en de Atrebaten het noorden van Gallië in bezit. |
De Gallische nederzetting Divodorum van de Gallische stam Mediomatrici (Julius Caesar beschreef hun gebied nogal algemeen door te zeggen dat de Rijn langs het gebied van de Sequani, Mediomatrici, Triboci (Tribocci) en Treveri stroomde. Volgens Claudius Ptolemaeus lag het gebied van de Mediomatrici ten zuiden van het gebied van de Treveri) kreeg de naam Divodorum Mediomatricorum en werd versterkt en voorzien van aquaducten. Divodorum Mediomatricorum werd één van de voornaamste steden van Gallië, met meer inwoners dan Lutetia, en rijk door zijn uitvoer van wijn en de gunstige ligging aan diverse handelswegen. Door de economische voorspoed bood de stad in de tweede eeuw na Christus onderdak aan 40.000 inwoners. Het Romeinse verleden van is op diverse plekken in de omgeving van Metz te zien, o.a. in het Musée de la Cour d’Or in Metz. In Grand zijn waterleidingen, een amfitheater, een Apollo-heiligdom en een mozaïek van 224 m2 gevonden. De thermen van Plombières-les-Bains en het aquaduct van Jouy-aux-Arches (7 km ten zuidwesten van Metz) zijn eveneens van Romeinse oorsprong. In het archeologische park in Bliesbruck-Reinheim zijn ook vondsten uit de oudheid te bezichtigen. In Bliesbruck bevond zich tussen de 1e en de 4e eeuw een stad met enkele duizenden inwoners. Er zijn overblijfselen van openbare Gallo-Romeinse thermen en van twee wijken die getuigen van ambachtelijke activiteiten van hoge kwaliteit. In Reinheim ligt naast de overblijfselen van een grote Gallo-Romeinse villa, een Keltische dodenstad met de reconstructie van het graf van de Prinses van Reinheim (400 v. Chr.). |
![]() |
Rond 280 was Metz volledig gekerstend. Aan het einde van de derde eeuw vestigde de heilige Clement, de eerste bisschop van Metz, zich in de ruïnes van het amfitheater. Volgens de legende versloeg hij de draak Graoully. Het monster wordt gezien als een symbool voor de heidenen die de bevolking terroriseerden. Barbaarse invasies vonden plaats vanaf circa 235. Na de afsplitsing van Germania Inferior werd in 297 werd de provincie Gallia Belgica in twee delen gedeeld: Belgica Prima en Belgica Secunda. De civitas Mediomatricorum lag in de provincie Belgica Prima. Toen vanaf 406 grote groepen Germanen de Rijngrens overstaken en Gallië binnenvielen was het gedaan met de Romeinse overheersing. In 451 leed de stad en zijn inwoners het ergste toen tijdens de inval van Attila de Hun de stad door de Hunnen werd geplunderd. Na deze dramatische verwoestingen werd een groot deel van Noord-Gallië (met de stad Metz) in bezit genomen door de Salische Franken onder Onder Omstreeks 881 drongen de Denen via de Rijn door tot in Lotharingen. Zij maakten zich meester van de stad Aken en gebruikten de schitterende paltskerk als stal voor de paarden. Hetzelfde jaar werden zij bij Saucourt (Noord-Oost Frankrijk) door In 895 zette keizer Rond het jaar 1000 werd Metz bestuurd door een bisschop. Dankzij bisschop Bertram kregen de inwoners in 1129 het voorrecht een burgemeester te kiezen. De vrije rijksstad bleef verbonden met het Heilige Roomse Rijk. In de veertiende en de vijftiende eeuw was de welvaart bijzonder hoog dankzij een bloeiende handel en het bankwezen. Metz bevond zich op de grens van de koninkrijken van de Habsburgers en de Valois. De stad blijft lang een vrije stadsrepubliek binnen het Heilige Romeinse Rijk. De bevolking van deze dicht bij de taalgrens gelegen stad sprak een Frans dialect. Metz werd ook een bisschopszetel en het aantal religieuze gebouwen in de stad nam dan ook flink toe. In de late middeleeuwen was Metz met ruim 30.000 inwoners een van de grootste steden van het Duitse RijkIn de tiende en het begin van de elfde eeuw is de religieuze bouwkunst van Lotharingen sterk beïnvloed door de Rijnlandse bouwschool. Tegen het einde van de elfde eeuw waren de invloeden uit de Champagne en Bourgondië sterk toegenomen. Typisch Franse kenmerken namen toe tijdens de relatief laat tot bloei gekomen gotische periode. Tot de interessantste kerken van Lotharingen behoren de Saint-Étienne kathedraal van Metz en Toul, de basiliek Notre-Dame te Avioth en de basiliek van Saint-Nicolas-de-Port De grootse omvang van de verdedigingswerken weerspiegelt het strategische belang dat door beide vorstenhuizen aan de grensstad werd gegeven. Hendrik II (1547-59) lijfde de bisschoppen Metz, Toul en Verdun in bij Frankrijk. Metz werd de hoofdstad van de provincie van Drie Bisschoppen. In 1648, aan het einde van de Dertigjarige Oorlog, werd de toevoeging van Metz aan Frankrijk bevestigd. De stad werd één van de grootste grensvestigingen van het land. De bekende vestigingsbouwer Vauban verklaarde dat de verdedigingswerken van Metz van belang waren voor de Franse staat |
De kathedraal St-Étienne behoort tot de mooiste gotische kathedralen van Frankrijk. De kathedraal is gelegen op een heuvel aan de Moezel in het historische centrum van Metz. Op deze plaats heeft voorheen een aan de heilige Etienne gewijde kapel gestaan. Deze kapel heeft de verwoestende inval van Attila de Hun in 451 overleefd. Gedurende eeuwen is op deze locatie gebouwd en verbouwd.
Het besluit tot gotische nieuwbouw is rond 1220 genomen door bisschop Conrad de Scharfeneck. De ligging tussen de sterk hellende Rue du Vivier en de Notre-Dame-la-Ronde heeft schaalvergroting bemoeilijkt. Om die reden is besloten de Notre-Dame-la-Ronde op te nemen in de nieuwbouw. Deze kerk is ondergebracht in de eerste drie travées van het schip aan de zuidzijde. De torens bevinden zich ter hoogte van het vierde travée omdat de ingang tot de kathedraal zich daar bevond. In 1380, na de voltooiing van het middenschip, werd de binnenmuur die de kerken scheidde gesloopt onder leiding van architect Pierre Perrat. Het schip uit de dertiende en de veertiende eeuw is maar liefst 41.77 meter hoog! De kathedraal van Metz is daarmee de op twee na hoogste Franse kathedraal. Na afloop van een periode waarin de bouw honderd jaar heeft stilgelegen zijn het oostelijke koor en het dwarsschip tussen 1486 en 1530 gebouwd. Het koor is relatief ondiep door ruimtegebrek. De negentig meter hoge klokkentoren, de Mutte genaamd, is rond 1480 gebouwd door Jean de Ranconval. Het betreft een toren met alarmklok van de gemeente. Door zijn constructie is hij echter verbonden met de in 1522 gewijde kathedraal. Gemaakt: 02-02-08; laatst bijgewerkt: 24-10-08 |