130 |
Wieren (Algen) |
De naam Wieren of Algen is een verzamelnaam voor een aantal zeer sterk van elkaar verschillende groepen organismen. Alle wieren behoren tot de Eukaryoten, waartoe de Protista, Schimmels, Planten en Dieren behoren. De Blauwwieren ofwel cyanobacteriën of (Cyanophyta) behoren echter niet tot deze groep, maar tot het domein Bacteria (Eubacteriën) Wieren (Algen) kunnen eencellig of meercellig zijn. Eencellig zijn de Oogvlekwieren (Eustigmatophyta, Eustigmatophyceae), de Euglenophyta, de Pyrrophyta, de Goudwieren en (ten dele) de Groenwieren (Chlorophyta) Eencellige wieren zijn afzonderlijk niet met het blote oog te zien. Soms worden er kolonies gevormd, waarbij de cellen met elkaar in contact staan, maar een meercellig organisme is dat dan nog niet. De oudste eencellige algen waren de Eencelligen met bladgroen. Geelgroene wieren en Kiezelwieren (Diatomeeën) (Chrysophyta) zijn eencellig, soms meercellig. |
![]() |
Eencellige met - van links naar rechts - undulipodium, kern, bladgroenkorrel (chloroplast) en mitochondrie |
Men denkt dat de eerste eencellige met bladgroen bestond uit een eencellige met complexe zweephaar ofwel undulipodium (ontstaan uit een eerdere endosymbiose) die een cyanobacterie (blauwwier) in zijn cel had opgenomen. De cyanobacterie zou door het bezit van bladgroen (chlorofyl a) de eencellige in staat hebben gesteld om onder invloed van zonlicht suikers te maken uit kooldioxide en water (fotosynthese). Eencelligen met bladgroen staan aan de basis van de ontwikkeling van planten. Oogvlekwieren, ontstaan uit de eencelligen met bladgroen, zijn eencellige wieren met verschillende vormen maar zonder zweephaar. Ze hebben één geelgroene bladgroenkorrel voor het uitvoeren van de fotosynthese. Ze planten zich voort door middel van beweeglijke sporen (zoösporen) met complexe zweephaar (undulipodium) en oranjerode oogvlek. Ze planten zich voort door middel van beweeglijke sporen (zoösporen) met complexe zweephaar (undulipodium) en oranjerode oogvlek. Oogvlekwieren komen voor in zee en zoet water. |
Meercellig zijn de Groenwieren (ten dele), de Bruinwieren (Phaeophyta) en de Roodwieren (Rhodophyta). Het woord zeewier wordt bijna uitsluitend gebruikt voor de Bruinwieren en de Roodwieren. De meercellige wieren vormen vaak draden, zoals Spirogyra (spiraalwier), en veel hogere zeewieren, zoals zeesla en vingerwier. Deze wieren bezitten driedimensionale weefsels die er stengel en bladachtig uitzien. De indeling op kleur houdt verband met de kleur van de stof voor fotosynthese die in de hoogste concentratie aanwezig is. De indeling betekent niet dat roodwieren altijd rood zijn en groen wieren altijd groen. Alle algen bezitten bladgroen (chlorofyl) maar bij sommige soorten wordt dit groen onderdrukt door bruine, rode of gele pigmenten. Met behulp van chlorofyl zijn de planten in staat zelf voedsel te produceren (fotosynthese). Daarbij wordt onder lichte omstandigheden gebruik gemaakt van kooldioxyde en water om koolhydraten te vormen. Bij dit proces blijft er zuurstof over. Rechts: Kelp, een soort zeewier |
![]() |
![]() |
Hoewel wieren vaak wel wat op planten lijken, worden ze niet tot de planten gerekend omdat ze inwendig eenvoudiger van opbouw zijn. Wieren hebben geen echte organen zoals bladeren, stengels, wortels en bloemen. Daarom wordt voor wieren de term 'thallus' in plaats van 'plant' gebruikt.
Sommige wieren hebben wel onderdelen die op organen van planten lijken, maar inwendig zijn deze niet scherp van elkaar te onderscheiden. Wieren vormen vegetaties in ondiepe kustwateren, meestal op rotskusten en dijken. Het thallus is taai en buigzaam waardoor de branding weinig grip op wieren heeft. Wieren bezitten geen wortels, stengels en bladeren. In plaats van wortels hebben Wieren hechtorganen. Deze hechtorganen kunnen zich alleen maar op een harde ondergrond hechten. Daarom groeien wieren niet op een zandbodem. Wel zijn Wieren net als planten afhankelijk van fotosynthese, dus groeien er geen wieren op grotere diepten dan waar het licht nog goed kan doordringen. |
![]() |
Wieren planten zich voort door middel van spoorvorming, die optreed in het najaar als het water sterk afkoelt zodat het wier grotendeels afsterft. Al heel vroeg in het voorjaar, als op het land de meeste planten nog in winterslaap zijn, beginnen onder water de wieren al weer te groeien. Als de temperatuur toeneemt kan deze groei explosieve vormen aannemen In het voorjaar groeien deze suikerspinachtige algen op allerlei ondiepe objecten en boomstronken. |
Wieren kunnen allerlei verschillende vormen hebben: draadvormige soorten zoals visdraad en veterwier, vertakte soorten zoals hoorntjeswier, bladvormige wieren zoals zeesla en purperwier en meer ontwikkelde vormen zoals Zee-eik en suikerwier. Sommige wieren zoals knotswier en blaaswier hebben drijfblazen, waardoor deze soorten onder water rechtop staan. Om zich bij laagwater tegen zon en wind te beschermen produceren wieren slijm, dat uitdroging voorkomt. De thallus (plantlichaam) heeft een duidelijke hoofdnerf met daar omheen gezaagde randen. Sommige uiteinden van dit wier hebben een verdikking, dit is het voortplantingsorgaan. Het hechtorgaan heeft een vorkachtige vertakking. |
De vermenigvuldiging van wieren gebeurt over het algemeen door middel van microscopisch kleine sporen. Deze sporen maken enige tijd deel uit van het fytoplankton en worden zo door het water verspreidt. Na verloop van tijd hecht een spore zich op een plek met voldoende licht vast en groeit uit tot een volwassen wier. De meeste wieren zijn éénjarig, sommige soorten kunnen meerdere jaren oud worden. Door toename van stikstof in het milieu kunnen groenwieren zich zo uitbreiden dat op het wad soms dekens van Groenwieren te vinden zijn. Onder deze dekens stikken zeedieren. Wieren komen voor op rotskusten (in Nederland bestaan alleen kunstmatige rotskusten in de vorm van de dijken, strekdammen en havenhoofden) Gemaakt: 28-10-04 |