135 | Geelgroene wieren en Kiezelwieren (Diatomeeën) |
![]() |
Geelgroene wieren zijn eencellige, soms meercellige wieren met een geelgroene kleur. Vooral in zee dragen de Kiezelwieren in grote mate bij aan de zuurstofproductie. Door het kiezelskelet blijven ze vaak als fossiel bewaard. Wegens hun talrijkheid vormen deze fossielen soms hele aardlagen. Kiezelwieren vormen de basis van de voedselketen. Ze kunnen veel energie vastleggen en zijn daarom een belangrijke voedselbron voor het bodemleven. |
Diatomeeën-huisjes hebben prachtige vormen, met op het oppervlak patronen van gaatjes en puntjes. Net als andere planktonplantjes kunnen diatomeeën zich snel vermenigvuldigen. De manier waarop ze dat doen is kenmerkend. De twee delen van het skelet scheiden zich van elkaar en aan elk deel wordt met behulp van speciale eiwitten een nieuw kiezelpantser gevormd. Daarbij wordt altijd een kleinere schaal bijgemaakt, zodat na iedere deling één van de twee nieuw gevormde algen even groot is als de oorspronkelijke cel en de andere iets kleiner. Als de nieuw gevormde kleinere cel zich steeds opnieuw deelt, blijft er uiteindelijk een te klein doosje over. Op dat moment groeit zo'n kleine cel weer tot de normale omvang uit. Vaak blijven na deling de nieuwe cellen aan elkaar klitten, zodat ze ketens en linten vormen. In zo'n keten van cellen leidt iedere cel onafhankelijk van de anderen zijn eigen leven. | ![]() |
![]() |
Het wad is ogenschijnlijk kaal, op enkele plekken na die zijn begroeid met zeesla of Darmwier. Toch bedriegt hier de schijn: het plantenleven op het wad is vooral microscopisch klein: ééncellige algen, en dan vooral de kiezelwieren zijn hier de belangrijkste planten. Vroeger kwamen er ook uitgestrekte velden zeegras voor. |
De algenfilm Op de grens tussen wadbodem en water en/of lucht leeft de belangrijkste plantengemeenschap van het wad: een film van ééncellige algen, blauwwieren en andere bacteriën. Deze film is met het blote oog waarneembaar als een meestal bruinige aanslag op de grijze modder. Dit schijnbaar nietige laagje algen speelt de hoofdrol in het ecosysteem van het wad: hier leven de planten die uit mineralen en zonlicht de voedingsstoffen bouwen voor de rest van de voedselketen. Wadpieren, slijkgarnalen, 'grazende' schelpdieren zoals het nonnetje en slakken zoals wadslakjes en alikruiken leven van deze algen en vormen op hun beurt het stapelvoedsel voor de vissen en vogels op het wad. Het proces van groeien en weer opgegeten worden gaat zo snel, dat de hoeveelheid algen klein blijft. Ongeveer viervijfde van de totale voedselproductie in de Waddenzee komt voor rekening van de algenfilm. Het fytoplankton in het Waddenzee-water neemt vrijwel het andere vijfde deel voor zijn rekening. Het aandeel van wieren en zeegras in de totale productie is verwaarloosbaar, maar deze groepen spelen wel een rol in de zuurstofvoorziening.De algenfilm speelt ook als 'slibvanger' een belangrijke rol. De algen scheiden stoffen uit waardoor de slibdeeltjes aan elkaar klitten. Wadplaten met veel algen zijn daarom minder gevoelig voor erosie dan algenarme wadplaten. Stormen kunnen overigens wel aanzienlijke delen van de algenfilm wegvagen. De algengemeenschap moet dan weer worden opgebouwd vanuit algen die zich in diepere lagen van de wadbodem ophouden. Een deel van de algen graaft zich namelijk tot enkele decimeters diep in en kan zo in de zuurstofloze wadbodem enkele jaren overleven. Aan de (meestal zandige) randen van de wadplaten komen minder bodemalgen voor dan op de middelste, slikkige delen van het wad. De hoge, slikkige wadplaten tegen de vastelandsdijken zijn bijzonder algenrijk. De algenfilm verandert in de loop van het jaar bijzonder sterk van samenstelling. In de winter bestaat de flora vooral uit kiezelwieren (diatomeeën), die echter niet veel activiteit vertonen. Vanaf maart nemen de activiteit en de hoeveelheid van de kiezelwieren spectaculair toe. Rond mei komt er echter een eind aan deze bloeiperiode. Men neemt aan dat dit verband houdt met de verminderde aanvoer van kiezelzuur in het zeewater: dat is tegen die tijd min of meer op omdat ook in het rivier- en Noordzeewater enorm veel diatomeeën tot ontwikkeling zijn gekomen. Na de eerste bloei van de diatomeeën is het afhankelijk van de omstandigheden welke organismen tot bloei komen. In relatief stikstofarme omstandigheden zijn dat de blauwwieren (cyanobacteriën), en bij een hoge aanvoer van stikstof zijn dat groene algen (vooral flagellaten van het geslacht Euglena). De eutrofiëring van het zeewater heeft dus ook een belangrijk effect op de samenstelling van de algenfilm op het wad. In hoeverre dit effect van invloed is op de beschikbaarheid van voedsel voor de grazers, of op de slibvangende functie van de algenfilm, is vooralsnog niet bekend. Later in de zomer treedt dan weer een bloei van diatomeeën op; mogelijk gemaakt doordat de eerdere kiezelwieren weer zijn afgebroken tot mineralen, zodat er weer volop kiezelzuur in het water zit. Gemaakt: 17-11-04 |