2271

Egeïsche volksverhuizing (± 1220 - ± 1150)

Anatolië (1200 - 900 v. Chr.); Kanaän (1200 - 800 v. Chr.); Egypte (1187 -  992 v. Chr.); Phrygiërs en Dardaniërs; Filistijnen; Phoeniciërs; Syrië (2000 v. Chr. - 1516 n. Chr.)
Ca. 1220 - 1200 v. Chr. doken nieuwe volkeren op in de gebieden rond de Middellandse Zee, wat waarschijnlijk te maken had met het opdringen van Indo-Europese volkeren in zuidelijk Europa.  Zij vestigden zich op Sardinië, Sicilië, mogelijk ook op Corsica, in Noord-Italië, Griekenland, Klein-Azië, Syrië en Kanaän (Phoeniciërs, Filistijnen, Arameën en Joden). Er kwam een grote volksverhuizing op gang die ook wel wordt aangeduid met Egeïsche volksverhuizing. Hoe de volkereninvasies die tot in de 12e eeuw v. Chr. zouden voortduren, ook zouden verlopen, het was in ieder geval duidelijk dat zij belangrijker en actiever waren hoe verder we naar het zuidoosten komen. De invasies trokken in grote golven dwars door de zuidelijke Balkan.  

Het hele Egeïsche gebied veranderde in grote chaos die voor een aantal volkeren en landen rond de Middellandse Zee een duistere periode deed aanbreken. Op grote schaal werden steden en burchten geplunderd en in brand gestoken door benden zeerovers en avonturiers. De bevolking uit de grote vruchtbare vlakten moest een veilig heenkomen zoeken in de bergen. De gevolgen waren verstrekkend: culturele neergang op een breed front, wegvallende handelsroutes, een algehele ineenstorting van de economie en ontvolking van hele streken. Door de Egyptenaren werden de invallers aangeduid met "Zeevolkeren", omdat zij van over de Middellandse Zee kwamen. Maar lang niet al deze volkeren waren "van overzee" afkomstig. 

Bij de tweede aanvalsgolf in Egypte in 1186 v. Chr.  tijdens het bewind van farao Rames III, waren niet alleen de Shardana, Teresh (mogelijk de voorouders van de Etrusken), en Shekelesh betrokken, maar verschenen er ook nieuwe volkeren, zoals de Ekwesh of Akawasha, Denyen, Tjeker, Weshesh, Lukku en Peleset. Een inscriptie vermeld weliswaar dat zij vanuit eilanden opereerden, maar deze eilanden waren mogelijk slechts tijdelijke bases en niet hun feitelijke thuislanden.

Vijf van de negen zogenaamde "zeevolkeren" - de Teresh, Lukka, Tjeker, Weshesh en Peleset - hadden mogelijk Anatolië als thuisland. De Tjeker, Teresh en Weshesh kwamen mogelijk uit het gebied rond Troje. Vier andere Zeevolkeren (Shardana, Shekelesh, Ekwesh, Denyen) kwamen niet uit Anatolië, maar elders vandaan.  

De Teresh waren verwant aan de Hittieten en de Taruisa (Trojanen) en werden later bekend als Grieken en Tyrsenoi (Etrusken). De Weshesh waren mogelijke de Trojanen waartegen de Grieken vochten in de Trojaanse Oorlog (1218-1209). De Griekse naam voor Troje, Ilios, is afgeleid van de naam die de Hittieten gaven aan de streek rondom deze stad:Wilusa. Die naam zou afgeleid kunnen zijn van de naam van het volk dat dit gebied bewoonde: de Wilios of Weshesh. Er is echter niets van enig bewijs en er bestaat onder de onderzoekers veel verschil van mening omtrent de exacte plaatsen van herkomst. De Peleset werden later de Filistijnen en gaven hun naam aan het land Palestina.

De Lukku kwamen waarschijnlijk uit Lycië, dat wil zeggen uit het zuidwesten van het huidige Turkije. In de slag bij Kadesh steunden de Lukku de Hittieten. De Lukku waren vroeger ook al gesignaleerd, en werden genoemd in de Amarna brieven, namelijk als piraten. Hun oorsprong is duister, maar er zouden Egeïsche elementen aanwezig zijn die duiden op een verband met de opbraak van het Myceense rijk (eventueel na de Trojaanse oorlog). De Lukku waren mogelijk de voorouders van de latere Lydiërs en Lyciërs. 

In Hittitische geschriften wordt gesproken van de protectstaat Wilusa, een staat die al een paar eeuwen trouw was aan Hatti, ook toen Hatti in oorlog was met Arzawa. Wilusa moet een tamelijk geïsoleerde staat zijn geweest. Als we de ligging bepalen van de protectorstaten, lag in Wilusa misschien de stad Troje, die door Homeros ook wel Ilion wordt genoemd. Opvallend genoeg komt in een verdrag tussen Wilusa en Hatti de naam Alaksandus voor, koning van Wilusa. Deze associëren we natuurlijk gelijk met Paris, ook wel Alexandros. Het zou dus kunnen zijn dat Troje in Wilusa lag, maar er zijn geen keiharde bewijzen voor. Uit meerdere Hittitische bronnen blijkt dat de Myceners nogal graag op veldtocht gingen in Anatolië, als zij daarbij Arzawa hebben aangevallen zou het heel goed kunnen dat ze zo slaags zijn geraakt met de Hittieten. Mogelijk is de Ilias gebaseerd op de verhalen van zo’n veldtocht of van meerdere veldtochten. Juist omdat Wilusa zo’n trouwe staat was, zou het helemaal niet vreemd zijn als de Hittieten Wilusa waren gaan helpen bij een aanval van de Myceners.

De Shardana of Sherden kwamen mogelijk oorspronkelijk uit het noorden van Syrië,. Zij verhuisden later naar Cyprus en eindigden tenslotte als de Sardiniërs. De Shardana werden door Ramses II ingezet als huurlingen in de slag bij Kadesh. In vroegere tijden waren zij ook al in en rond Byblos gesignaleerd aldus de Amarna brieven.

De Shekelesh of Sheklish kwamen mogelijk uit Sicilië. Op verschillende tijdstippen, rond 1220 v.Chr. en 1186 v.Chr., vielen zij Egypte aan. Hoewel zij niet uitgebreid beschreven worden in de oude bronnen, hadden zij waarschijnlijk een belangrijke macht in de Middellandse Zee en speelden zij een grote rol bij de invasies van de zeevolken.

De Ekwesh zijn geïdentificeerd als de Ahhiyawa waarvan Hittitische kleitabletten melding maken en waren bijna zeker de Myceense Grieken.

De Ekwesh of Akawasha worden in Egyptische bronnen genoemd als een van de Zeevolken die de Nijldelta en Noordelijk Egypte binnendrongen rond 1220 v.Chr. De waarschijnlijkste uitleg is dat zij Achaeërs waren, dat wil zeggen afkomstig uit Myceens Griekenland. Zij kwamen met hun hele gezin en al hun hebben en houden toe.

Ahhiyawa is in de Hettitische teksten de benaming voor het Myceense Griekenland. De Hittieten beschrijven hun thuisland als een eiland bij Milawanda (Miletos). Dit eiland zou dan Rhodos, Kos of Kreta kunnen zijn.De koning van Mycene werd als 'grootkoning van Ahhiyawa' als een gelijkwaardige partner beschouwd, een eer die verder alleen de heersers van Egypte, Babylonië, Mittani en later Assyrië hadden. In 1924 meldde de Zwitserse hettitoloog Emil Forrer dat hij Griekenland in de geschriften der Hittieten had gevonden, en wel onder de naam Ahhiyawa. Ahiyyawa
was een rijk van een zeevarend volk, ten westen van Hatti (Het land van de Hittieten). De Ahiyyawanen hadden contact met de Hittieten en leden van beide koninklijke families zouden elkaar, zo bleek uit brieven en autobiografieën, hebben bezocht.

In de Tawagalawasbrief van de Hittitische koning (zeer waarschijnlijk Hattusili III (ca. 1275- ca.1250) aan de koning van Ahiyyawa, volgens de overleveringen dan Agamemnon (1235-1209) zelf of zijn vader Atreus (1242-1235), maken we het volgende op: Hattusilis zit in een moeilijk pakket. De protectorstaten mopperen omdat zij voortdurend worden aangevallen door Ahhiyawa. Bovendien heeft Hattusilis last van Pijamaradus, een verrader, waarschijnlijk een zoon van één van de heersers van Arzawa. Hattusilis had besloten zelf in te grijpen en was naar het gebied gereisd en had de stad Milete ingenomen. Pijamaradus is intussen gevlucht. In de brief vraagt Hattusilis de Myceense heerser, die hij broeder noemt, om Pijamaradus uit te leveren. Om zijn goede wil te garanderen wil hij een lid van de koninklijk familie sturen. Uit deze brief blijkt dus dat Ahhiyawa zich kon meten met de andere ‘rijken’ in het oosten, er spreekt immers respect uit voor de Myceense koning. 

De Denyen kwamen waarschijnlijk eveneens oorspronkelijk uit het noorden van Syria (misschien wel in het gebied dat oorspronkelijk door de Shardana werd bewoond. Sommigen associeeren de Denyen met de Danaoi uit Iliad, en zelfs met de stam Dan in Israel. 

Egypte was sterk afhankelijk geraakt van buitenlandse huurtroepen en kon de vijanden met moeite tegenhouden. Merenpath (1234-1224 of 1224-1204) wist in 1219 aan de westzijde van de Nijldelta een aanval af te slaan van zeevolken, gesteund door de Lybiërs. Ramses lll (1196-1080 v. Chr.), liet een oorlogsvloot bouwen waarmee hij de zeevolken, die in 1190 met een grote invasievloot Egypte binnen waren gevallen, in de monding van de Nijl versloeg. 
Maar deze overwinning had hij voornamelijk te danken aan het feit dat de indringers slechts bewapend waren met speren en zwaarden. Ondanks deze overwinning moest hij toestaan dat vele vreemdelingen zich in Egypte vestigden. Velen van hen traden in dienst van het Egyptische leger. Daardoor werd de staat langzaam ondermijnd. 

Aan het begin van de 12e eeuw (± 1190) werd de Kanaänitsiche beschaving door invallende volkeren, w.o. de Israëlieten en de Arameeërs (Arameeën), vernietigd. Vele steden werden verwoest en geplunderd en hele gebieden raakten ontvolkt. Volgens het Oude Testament werden er 31 Kanaänitische "steden", waar onder Jericho en Hazor door de Israëlieten onder aanvoering van Jozua ingenomen. De Arameeërs vestigden zich in Noord-Syrië, Libanon en het gebied rond Damascus.  De Filistijnen, waarschijnlijk afkomstig uit het Aegeïsch gebied, vestigden zich in de 12e eeuw v. Chr. langs de zuidkust van Kanaän tussen Gaza en Joppe (Jaffa). 

Ook in Anatolië, op Cyprus werden op grote schaal steden verwoest. De Phrygiërs, die oorspronkelijk in Macedonië woonden aan de mondingen van de Vardar en Strouma de Dardanellen (Hellespont) over en vielen ± 1200 het Hittitische rijk binnen. Zij vestigden zich in het zuidwestelijk deel van Anatolië. De Dardaniërs verlieten hun oorspronkelijke woongebied de bovenloop van de Vardar om zich te vestigen aan weerszijden van de Dardanellen. Mogelijk vielen ook de Assyriërs en Filistijnen het Hittitsche rijk vanuit het oosten aan. Hattusas en andere steden werden verwoest of in brand gestoken.  

Soldaat, relief op de tempel van Ramses lll

In Mycene werden in allerijl verdedigingswerken gebouwd, maar dit mocht niet baten. De massieve burchtmuren konden het Myceense rijk niet beschermen. Het paleis in Pylos ging in vlammen op, met het hele archief van kleitabletten. Met Tiryns ging het niet beter. Alleen Athene bleef een invasie gespaard.  

In de 12e eeuw v. Chr. maakten de Doriërs, de voorouders van de latere Grieken, een eind aan de Egeïsche koninkrijken op het Griekse vasteland.  In 1104 onderwierpen zij de Peloponnesus en vestigden zich als heersers op dit Griekse schiereiland. 

laatst bijgewerkt: 07-01-05

colofon