2544

De volksverhuizingen (3e eeuw n. Chr.)

Volksverhuizingen (2e eeuw n. Chr.)

De Saksen, oorspronkelijk afkomstig uit West-Holstein ten noorden van de Elbe of uit de gebieden rond de beneden-Elbe, breidden In de derde eeuw hun machtsgebied uit, voornamelijk in zuidelijke en ook in westelijke richting (Westfalen, Oost-Nederland). In de lage landen vestigden zij zich in het Fries-Groningse kleigebied en hebben zij zich waarschijnlijk vermengd met de zeer kleine groep achtergebleven Friezen (Frisii) en namen van hen de naam "Friezen" over ( Saksen en Friezen)

De Oost-Germaanse Goten vestigen zich aan de noordkant van de Zwarte Zee. Daardoor komen de Sarmaten opnieuw in de verdrukking. 

Keizer Caracalla ondernam tegen de Chatten in het begin van de derde eeuw en de Alamannen een vruchteloze veldtocht. Een deel van de Sueven werd door de Longobarden, Bourgondiërs e.a.(aan het eind van de tweede eeuw n. Chr.?) naar het westen (Zuid-Duitsland) gedrongen en werden in 213 voor het eerst gesignaleerd onder de naam Alamannen
De Alamannen bleven voortdurend druk uitoefenen op de vooruitgeschoven grenslinie tussen Rijn en Donau. In 215 werden zij tot staan gebracht, maar in 234-235 wisten zij echter andermaal de limes te doorbreken, de Rijn over te steken en Gallië binnen te vallen. Maximinus Trax slaagde erin hen terug te dringen tot over de Rijn (235). In een hevig gevecht leden de Germanen een enorme nederlaag. In de daaropvolgende jaren werden de Alamannen teruggedrongen. Maximus Trax leverde ook strijd tegen de Sarmaten aan de benedenloop van de Donau.

In 238 overschreden horden Goten onder aanvoering van hun koning Kniva de Donau en brandschatten Thracië en Macedonië. Zij namen de stad Philippopolis in, plunderden deze stad zorgvuldig en slachtten de bevolking af. Vervolgens versloen de Goten  een Romeins leger aan de zuidkust van de Zwarte Zee . Na de inname van Trebizonde volgde een massale invasie van Klein-Azië. Vervolgens viel Dacië in handen van de Germaanse horden, die daarna (262) tot ver in Griekenland doordringen, waarbij Athene en Efese worden geplunderd. Vervolgens kwam er een ware volksverhuizing op gang. Meer dan 300.000 strijdbare mannen trokken met vrouwen en kinderen, huisraad en vee de Donau over het Romeinse gebied binnen. Eén groep trok naar Macedonië en Griekenland, een andere, de grootste, naar Maesië (Servië en Bulgarije). 

De Chatten verenigden zich met de Chamaven, Saliërs, Chatuari, Brukteren, en Amsivari en met een aantal in het Rijnland wonende Germaanse stammen in een nieuw bondgenootschap: de Franken. Samen met de Alamannen staken zij in 250 ergens boven Keulen de Rijn over en drongen rovend en plunderend Gallië binnen. De weerloze bewoners van de landgoederen vluchtten naar de steden en menig herenboer ziet zijn villa achter zich in vlammen opgaan. Zodra de Germaanse horden door de Romeinse versterkingen heen waren, lag het land voor hen open. Uit de provincies in Azië werden snel versterkingen opgeroepen, maar die hulp kwam te laat. Op het vernemen van deze jobstijding achtten de zwakke cohorten het geraden de Rijndelta te ontruimen vóór zij van het zuiden worden afgesneden. De Germaanse vrienden in de inheemse nederzettingen vinden het wijzer met hun Romeinse overheersers mee te gaan. Veel heil van hun stamverwante verwachtten zij niet. Ook de Bataven op het "Bataveneiland" in de Betuwe hebben niet lang gewacht. Hun eiland was door de stijgende waterspiegel zo langzamerhand toch onbewoonbaar geworden. Niemand weet waar ze gebleven zijn. 

Omstreeks 251 trokken horden Ostrogoten de Donaugrens over. Trebonianus Gallus kon hen slechts een halt toeroepen door toe te zeggen hen een jaarlijks bedrag te betalen.

De Franken brandschatten Gallië tot aan de Pyreneeën toe en de Alamannen drongen via het  Rhône-dal door tot in Italië. In 258 werden zij bij Milaan verslagen door Gallienus
Posthumus, de "keizer van het onafhankelijke Rijk van de Galliërs", slaagde erin de Franken weer over de Rijn te drijven, maar het Romeinse gebied in het Neckargebied, de Agri Decumates, was voor de Romeinen voorgoed verloren.  

In 260 doorbraken de Alamannen opnieuw de Romeinse limes. Ditmaal met meer succes. De Romeinen gaven de Rijngrens op en de Alamannen konden zich vestigen in het gebied tussen Rijn, Mainz en Neckar. 

In 262 namen de Heruli die woonden of zwierven in een groot gebied van de Noordzee tot de Zwarte Zee, met de Goten deel aan een inval in het Balkanschiereiland en drongen daarbij tot ver in Griekenland door. In de daarop volgende volksverhuizing van Germanen uit de Donaulanden hadden de Heruli waarschijnlijk eveneens een belangrijk aandeel.

In 269 bracht Claudius Gothicus  bij Naissus (Nisj) de Goten een verpletterende nederlaag toe. Ook ter zee worden de Goten vrijwel vernietigd. Deze nederlaag bracht een grote verandering teweeg in het machtsevenwicht  in Oost-Europa. De Gepiden vulden het vacuüm op. Er ontstond een scheiding tussen de  Goten ten westen van de Dnjestr (Tervingi-groep) en de Goten ten oosten van de Zee van Azov (Greutingi-groep).

Omstreeks 270 rukten de Alamanen opnieuw het Italiaanse schiereiland binnen en drongen door tot Ancona. Met moeite wist Aurelianus hen over de Rijn en de Donau terug te drijven. Aan het eind van de derde eeuw consolideerde de toestand. Romeinse tegenoffensieven bleven zonder resultaat en de linie van de Boven-Rijn werd als nieuwe grens van het rijk versterkt. Veel Alamannen traden in dienst van het Romeinse leger. 
De voortdurende moeilijkheden met de Germanen deden Aurelianus besluiten de Visigoten tegemoet te komen in hun behoefte aan nieuw vruchtbaar land voor hun snel groeiende bevolking en stemde erin toe dat zij mochten vestigen in Dacië (275). 

Tussen 275-285 werd het Romeinse rijk geregeerd door een reeks zwakke keizers (Tacitus, Florianus, Pobus, Carus, Numerianus en Carinus) De laatste Romeinse legioenen verlieten de Rijndelta. (z. Lage Landen (270-300)
De Salische Franken vestigden zich uiteindelijk (aan het eind van de 3e eeuw) in het gebied ten zuiden van de Waal (omgeving van Nijmegen) en in Toxandrië  (westelijk Noord-Brabant). Zij namen snel in aantal toe. Er ontstonden verschillende Frankenrijkjes, elk onder hun eigen koning. Hoewel het gebied dat zij bewoonden officieel Romeins grondgebied was, maakten de Franken er feitelijk de dienst uit. Wel hielden zij de oude Romeinse instellingen en regels in stand. Nadat keizer Diocletianus (284-305) de rijksgrens had hersteld, mochten de Franken, die hun woongebied inmiddels hadden uitgebreid naar Noord-Gallië, zich binnen deze grens vestigen, op voorwaarde dat zij die - net als de Bataven 300 jaar daarvoor daarvoor - tegen andere Germaanse indringers zouden beschermen en zouden zorgen voor een veilige doorvaart van handelsschepen naar Brittannië. Zij namen vele gewoonten en gebruiken van de Romeinen over, evenals de taal. Bovendien maakten zij kennis met een goed georganiseerde maatschappij. 

Volksverhuizingen (4e eeuw n. Chr.)

laatst bijgewerkt: 31-08-02

colofon