2307 Abraham
Kanaän (2000 - 1300 v. Chr.)
Volgens de Bijbel was Abraham een Hebreeër en was hij de aartsvader, de vader aller gelovigen. Bovenal was hij degene die zijn vertrouwen stelde op de Heer en die luisterde naar Zijn stem.

Over wie Abraham werkelijk was gaan veel speculaties: hij was een rondtrekkende nomade, een handelsvorst? Waar kwam hij vandaan en in wat voor tijd leefde hij?

Op grond van een Hebreeuwse tekst uit het Oude Testament. (Kon. 6:1)  werd Abraham omstreeks 2166 v. C. geboren, 480 jaar (volgens de Septuagint-vertaling 440 jaar voor de Uittocht uit Egypte (Exodus) (die dan in 1686 v. Chr. zou hebben plaatsgevonden).

Bron: J.G. van der Land in 'Van Abraham tot David' houdt een geboortedatum van 1906 v. C. aan en dateert de Exodus in 1401 v. C. en de Intocht in Kanaän in 1361 v. C.

Abraham woonde in Oer der Chaldeeën. Was dit de Soemerische stad Ur in Zuid-Mesopotamië? Of moeten we denken aan de stad Oera, nu de Turkse stad Şanliurfabij, 39 km ten noorden van de in die tijd belangrijke handelsstad Haran of Harran aan de weg van Nineveh naar Carchemish in het land van de Hoerrieten. De stad Oera wordt veelvuldig in de literatuur van Ras Shamra (Oegarit) genoemd. Deze stad wordt ook genoemd op een kleitablet dat werd gevonden in Oegarit. De koning van Oegarit beklaagt zich bij de koning van de Hittieten in Hattoesas over Hittitische kooplieden uit Oera, De Hittitische koning gelastte deze kooplieden alleen in de zomer handel te drijven in Oegarit en de stad in de winter te verlaten. 

Een spijkerschrifttekst van Hattoesilis III (ca. 1275-ca. 1250) vermeldt: "De kooplieden van de Hittitische koning kwamen uit de stad Oera." Ook in de Ebla-literatuur wordt een stad Oer genoemd in dit gebied. Deze stad Oera bracht veel kooplieden voort die lange handelsreizen maakten en ook Abraham zou dan een dergelijke handelsreiziger / handelsvorst zijn geweest.

De Bijbel lijkt deze keuze voor Oera te ondersteunen. Immers, de knecht van Abraham kreeg opdracht voor Isaäk een vrouw te zoeken in Abrahams land van herkomst. Hij gaat dan naar Nahor, een stad in de buurt van Haran die ook genoemd wordt in de Mari-literatuur. Nahor was een broer van Abraham (Gen. 11:27). Rebekka's broer Laban, woonde in Haran (Gen. 27:43). Bovendien wordt in Jozua 24:2 gesproken van de "overzijde der Rivier" (de Eufraat) waar de vaderen van het volk Israël hebben gewoond. Wie de kaart bekijkt, ziet dat de grote stad Oer, opgegraven door Woolley, niet aan de overzijde van de Eufraat lag. Van die andere stad Oer kan dat wel worden gezegd. Zo te zien is er veel voor te zeggen om de woonplaats van Abraham, Oer, in de buurt van de stad Haran te situeren. Immers, volgens Xenophon woonden er ook in die streek Chaldeeën en ook op Ebla-kleitabletten wordt een plaats Oer genoemd gelegen in de streek van Haran.

Het zuidelijke Oer als woonplaats van Abraham is moeilijk inpasbaar in de gegevens uit de Bijbel over Abraham. Hij en zijn familie zijn moeilijk voor te stellen als inwoners van een wereldse stad. Hij leefde niet in een huis maar in tenten. Als een nomade trok hij met zijn kudden van weideplaats naar weideplaats.

De Septuagint echter laat in Genesis 11:29 en 31 de benaming 'Oer' helemaal weg en spreekt slechts van "de streek van de Chaldeeën". Is dit vanwege de verlegenheid die men toen al had met Oer? Vreemd is dat Abraham om in Haran te komen, moest wegtrekken uit (ek) de streek van de Chaldeeën. Dit lijkt erop te wijzen dat het gebied rondom Haran niet tot de streek van de Chaldeeën mag worden gerekend en dus ook niet de stad Oera, want die ligt niet ver van Haran. Zie Handelingen 7:3 en 4 waar Stefanus de Septuagint citeert en de stad Oer dus niet noemt en waar Haran duidelijk wordt onderscheiden van Abrahams vroegere woongebied, Mesopotamië.

Ook dit is vreemd, want Haran ligt toch echt tussen de Eufraat en de Tigris aan de zijrivier de Balik, dus in Mesopotamië. De benaming "Oer der Chaldeeën" komt pas in de 10e eeuw v. C. in gebruik en, voor zover bekend, wordt hiermee uitsluitend het grote Oer in Zuid-Mesopotamië aangeduid. Zie ook Ezechiël 1:3: het genoemde "land der Chaldeeën" is hier ongetwijfeld Zuid-Mesopotamië, dichtbij de stad Nippoer. De Septuagint is onduidelijk, maar de Hebreeuwse tekst lijkt te wijzen op het Noord-Mesopotamische Oer.

Wat betreft de Chaldeeën: Flavius Josephus ziet Arpachsad als hun voorvader (Genesis 10:23). Het Hebreeuwse kasjdiem komt in het enkelvoud overeen met de laatste drie letters (k-s-d) van het woord 'Arpachsad'. Er is een sterke overeenkomst met het Akkadische arba-kisadi: vier (wind)richtingen, het land van de vier hemelsferen en dat is Babylonië. Deze Chaldeeën waren Semieten (Genesis 10:22). Mogelijk is er een groep geweest die naar het zuiden en één die naar het noorden trok. De laatsten zijn dan de Chaldeeën waar Xenophon, Herodotus en Flavius Josephus van spreken. Noemenswaard is het dat er een duidelijke relatie was tussen het ver weg gelegen Zuid-Mesopotamische Oer en het veel noordelijker gelegen Haran. Dat bleek uit de opvallende overeenkomst in ontwerp en bouw van beide steden en in de gezamenlijke verering van de God Nannar/Sin.

De Hebreër Abram
De naam Abram komt in buiten-bijbelse bronnen voor (bijvoorbeeld in het kleitablettenarchief van Ebla). Dit is niet verwonderlijk. Het was een algemeen bekende naam. Abraham wordt niet een Chaldeeër, maar een Hebreeër genoemd. De precieze betekenis van deze term is niet duidelijk. Duidt het op zijn afstamming, op zijn afkomst uit een gebied aan de overzijde van de Eufraat of op een band met een stad. Abraham stamt af van Sem, Arpachsad, Selah en Heber (Gen. 11:10-17). De Hebreeën zouden genoemd kunnen zijn naar hun voorvader Heber en daarom is het mogelijk dat Abraham in Genesis 14:13 vernoemd is naar deze voorvader. De betekenis van het woord 'Eber' is:  de man van de overkant van de rivier, respectievelijk van de Jordaan en de Eufraat.

Mogelijk was Abraham afkomstig van uit de stad Nippur. Het achtervoegsel 'i' in ibri kan op een persoon worden toegepast en betekent dan 'inwoner/nakomeling van'. Een Gileadi is dus een bewoner van de streek Gilead. Ibri zou taalkundig/etymologisch dus kunnen duiden op een inwoner van een streek of plaats met de naam "oversteken/oversteekplaats." Er is een stad in Soemerië met precies die naam: Nippur (Ni.Ib.Ru). Algemeen wordt aangenomen dat Oer Abrahams woon- én geboorteplaats is, maar nergens in de Bijbel wordt dat vermeld. Abraham wordt door God opgeroepen zijn land (de streek van Haran), het huis van zijn vader Terach en zijn verwanten te verlaten. Oer was de woonplaats, hoeft niet zijn geboorteplaats te zijn. Opvallend is dat in Nippur heel wat namen gevonden zijn met het voorvoegsel Ab (vader) en dat waren vaak belangrijke mensen zoals priesters (vaak zonen van koningen) en bestuurders. De aanhaling van Berossos door Flavius Josephus is veelzeggend: "Berossos bedoelt onze vader Abraham zonder hem te noemen, wanneer hij zegt: "In de tiende generatie na de vloed was er onder de Chaldeeën een man rechtvaardig en groot, en bekwaam in de hemelse wetenschap." Flavius Josephus haalt ook nog Nicolaus van Damascus aan: "Abraham regeerde in Damascus, terwijl hij een vreemdeling was, die met een leger uit het land ten noorden van Babylon kwam, dat het land der Chaldeeën genoemd wordt." Hier kan een verbinding liggen met de afstamming van Heber, want vaak heet een stad naar de beroemde stamvader: Nippoer zou dan genoemd kunnen zijn naar Heber en deze laatste naam is dan de Hebreeuwse versie.

Later werd Abraham van een Soemeriër een westelijke Semiet door de besnijdenis en onder het verbond dat God met hem sloot. Ook werd zijn naam anders. Eerst heette hij Ab Ram (Ib.ru.um = Vaders geliefde), later Abraham, een West-Semitische naam. Ook Sara (koningin) onderging een naamsverandering: Sarai. Deze naam Sara doet koninklijke afkomst veronderstellen en is meer een titel dan een eigennaam. De dochter van Abrahams broer Haran had ook een koninklijke titel: Milka (vorstin). In het Akkadisch: Sarratoe en Malkatoe. Dergelijke namen vinden we ook in de bekende cultus van de maangod Sin die schutsgod was van Oer in Zuid-Mesopotamië en van Haran in Noord-Mesopotamië. Sarratoe was namelijk de vrouw van Sin en Malkatoe was een titel van de dochter van Sin, de godin Isjtar/Inanna/Astarte. Van dergelijke goden vinden we in het boek Genesis geen enkel spoor terug.

Abraham zou dus een hooggeplaatst bestuurder zijn geweest met militaire bevoegdheden uit de stad Nippoer. Hij bezat schapen, runderen, ezels, slaven, slavinnen, ezelinnen en kamelen, omdat hij een aanzienlijk iemand was die op steun kon rekenen in vele handelscentra. Deze steun had hij ook nodig voor levensonderhoud en voor een strijd die gaande was tussen een groot aantal koningen.

In Genesis 14 wordt over die oorlog melding gemaakt.

Het was oorlog. Koning Amrafel van Sinear, koning Arioch van Ellasar, koning Kedorlaomer (Chedorlaomer) van Elam en koning Tideal van Gojim streden tegen koning Bera van Sodom, koning Birsa van Gomorra, koning Sineab van Adama, koning Semeber van Zeboïm en de koning van Bela, ook wel Zoar genoemd. De eerste groep vormden een alliantie van oosterse koningen en de laatstgenoemde groep bestond uit Kanaänitische koningen. 

Amarpal van Sinear/Babylonië was mogelijk Amoed-pi-el die wordt genoemd in de tabletten van Mari. Hij was een machtige koning in Babylon in de eeuw vóór Hammoerabi. Het toevoegsel -pal betekent 'zoon' en was algemeen bekend in Mesopotamië en werd vaak gebruikt in koninklijke namen.

Koning Kedorlaomer komt overeen met koning Koedoer-Laghamar (Kudur-Laghamar), koning van Elam. Koedoer betekent 'dienaar' en is een veelvuldig voorkomende component in Elamitische koningsnamen.

Koning Arioch van Ellasar kan overeenkomen met koning Eri-Akoe (Eri-Aku) van Larsa. Eri-Aku:betekent 'dienaar van Akoe'. De naam Akoe is een variant van de godsnaam Nannar/Sin. 

Koning Tideal van Gojim was mogelijk koning Toed-Ghoela (Tud-Ghoela of Tudhaliya) De betekenis van deze naam is onbekend, maar we weten wel dat meerdere Hittitische koningen Toedhalias heetten. Deze Tideal was koning van de volken (Go'im), dat wil zeggen van een leger dat uit meerdere nationaliteiten bestond, een internationale troepenmacht dus.

"De laatsten mobiliseerden hun legers en kwamen samen in het dal Siddim (het dal van de Zoutzee). Zij waren twaalf jaar lang onderworpen geweest aan koning Kedorlaomer. Nu, in het dertiende jaar, kwamen zij in opstand. Een jaar later kwamen Kedorlaomer en zijn bondgenoten in het gebied aan en er ontstond een hevige veldslag. De volgende stammen werden verslagen: de Refaïeten bij Asteroth-Karnaïm, de Zuzieten bij Ham, de Emieten bij Schavé-Kirjathaïm en de Horieten in het gebergte Seïr tot aan El-Paran, vlak aan de rand van de woestijn. Daarna trokken de zegevierende legers naar En-Mispat (dat later Kades werd genoemd), waar zij de Amalekieten versloegen; zij gingen verder naar Hazezon-Thamar en versloegen daar de Amorieten. Toen trok het leger van de koningen van Sodom, Gomorra, Adama, Zeboïm en Bela (of Zoar) naar het dal Siddim en bond daar de strijd aan met het leger van Kedorlaomer en zijn bondgenoten. Vier koningen tegen vijf. De vijf delfden het onderspit. Het leger sloeg op de vlucht, waarbij enkelen omkwamen in de asfaltputten, die overal in het dal verspreid lagen. De overlevenden vluchtten de bergen in. De overwinnaars plunderden Sodom en Gomorra en namen alle waardevolle dingen mee. Ook Abrams neef Lot die in Sodom woonde, werd met al zijn bezittingen meegenomen. Een vluchteling vertelde dit aan Abram de Hebreeër, die woonde bij de eikenbossen van de Amoriet Mamre. Mamre's broers Eskol en Aner waren bondgenoten van Abram. Toen Abram hoorde dat Lot ook gevangen was genomen, riep hij al zijn mannen bijeen, 318 in totaal en ging achter het terugtrekkende leger aan dat ondertussen bij Dan was aangekomen. Die nacht verdeelde Abram zijn legertje in groepen en sloeg de vijand uiteen. Hij achtervolgde de vluchtenden tot Hoba, dat ten noorden van Damascus ligt. Zo veroverde Abram alles terug: de hele buit, zijn neef Lot en al Lots bezittingen, de vrouwen en de andere gevangenen." Genesis 14

In die tijd, omstreeks de 19e eeuw v. C., was de grote stad Oer gevallen en waren de steden Isin en Larsa machtig. Kedorlaomer van Elam koos de zuidelijke opmarsroute van Mesopotamië naar Kanaän door Gilead en Moab en kwam in het gebied van de Dode Zee. Hij kwam tot El-Paran waarvan de ligging niet precies bekend is, maar dat in de Sinaï-woestijn gezocht moet worden. Om de één of andere reden keerde het leger weer om in noordelijke richting en teisterde het gebied van de Amalekieten en de Amorieten bij Kades-Barnea. Toen kwamen de Kanaänitische koningen in actie en rukten op tegen Kedorlaomer en troffen elkaar in het dal Siddim, het gebied ten zuiden van de huidige Dode Zee. De strijd met deze Kanaänitische koningen was een latere fase in de gehele oorlog en niet het hoofddoel. Waarschijnlijk was dat hoofddoel El-Paran dat met de versterkte oase Nakhl geïdentificeerd kan worden, dichtbij een belangrijk knooppunt van verschillende routes, midden in de Sinaï. Wat dit grote expeditieleger daar helemaal moest zoeken in de verlaten en droge woestijn om daarna weer terug te keren, is een raadsel. Zochten ze strijd met de Egyptenaren?

In de Bijbeltekst ook wordt gezegd dat  de vijf Kanaänitische koningen dertien jaar trouw waren geweest aan het verbond met Kedorlaomer. Ook wordt de inname van Babylon genoemd. Kedorlaomar kreeg van de goden de opdracht om Babylon, de stad van de vijandige god Mardoek, in te nemen en te plunderen, nadat Naboe (Nebo), de zoon van Mardoek een rebellie had ontketend. 

Men stelde een coalitie samen om deze opstand en ontrouw aan het verbond dat de Oosterse koningen onderling hadden gesloten te bestraffen. Kedorlaomer was de leider. Het eerste doel was het vernietigen van Borsippa, het garnizoen van Naboe en dat gebeurde ook. Daarna werd ten strijde getrokken tegen de rebellerende koningen in Kanaän. Een Babylonische tekst noemt de doelen en de namen van de aanvallers: Eri-Akoe zou Sheboe (Beer-Sheba) aanvallen; Toed-Ghoela moest naar het Gaza-gebied trekken. Het leger kwam aan in het Transjordaanse gebied. Vanuit het noorden trokken de troepen naar het zuiden. Rabattoem (Rabbath-Ammon, de hoofdstad van de Ammonieten) wordt als doel genoemd. Daarna trok het leger naar het zuiden, om de Dode Zee heen. Vervolgens werd Kades-Barnea ingenomen. Vervolgens Gaza en Beer-Sheba in de Negev.

Met slechts 318 "chanikim", een Egyptische benaming voor bewapende knechten van een Palestijns machthebber, wist Abraham deze grote legermacht te verslaan. Dat is niet onmogelijk, want ongetwijfeld richtte Abraham zijn aanval op de achterhoede waar de buit en de gevangenen werden meegevoerd. Verder was het een nachtelijke aanval bij verrassing en de vijand zou het aantal aanvallers gemakkelijk overschatten, want Abraham had zijn 318 man verdeeld in groepen zodat het leek alsof er een grote legermacht tot de aanval overging. Verder moeten we niet vergeten dat Abraham ook bondgenoten had: Eskol, Aner, Mamre met hun manschappen. Er worden geen aantallen genoemd, maar waarschijnlijk vormden deze bondgenoten geen onbelangrijke versterking!

Bronnen: Wie was Abraham?

Laatst bijgewerkt: 07-08-08

colofon