1370

Soemerische stadsstaten (3200 - 2334 v. Chr.)

Klik hier voor het frame van de pagina

Boven: het fundament van de stenen Anu-zigurrat in Uruk

De door de Soemeriërs, die zich omstreeks 3500 v. Chr., (mogelijk ook eerder) in de zuidelijke laagvlakte van het land van de twee rivieren hadden gevestigd,  gebouwde nederzettingen, groeiden in de laatste eeuwen van het 4e millennium voor Chr. door de toenemende handel in korte tijd uit tot steden van enige omvang. Een aantal van deze steden, zoals Ur, Uruk, Kish, Lagasj (Lagash), Eridu en Nippur, groeide uit tot stadsstaten. In het Oude Testament (Genesis 10:8-12) wordt Nimrod genoemd als stichter van verschillende Soemerische steden. Er werden grote tempels gebouwd, waarin de Soemerische goden worden vereerd.

Kidinnutu

Kidinnutu  is een wettelijke status in het oude Mesopotamië die wel te vergelijken is met de latere stadsrechten. Aan de burgers van sommige steden verleenden de koningen van Babylon en Assur voorrechten die niet aan andere onderdanen werden toegekend. Een dergelijk recht heette een kidinnu in het Akkadisch. In Babylonië waren het Nippur, Sippar en Babylon zelf. In Assyrië was het Assur, de oude hoofdstad, en later ook het verre Harran. Men zou een stad onder kidinnu ook een vrijstad kunnen noemen. De vrijstelling betrof een aantal zaken en had ook een religieuze achtergrond. De stad werd geacht onder goddelijke bescherming te staan en de koning pleegde heiligschennis als hij de rechten met voeten trad. De burgers waren vrijgesteld van het verrichten van arbeid voor de koning, er waren vrijstellingen van belastingen en van het vervullen van krijgsdienst, hoewel het laatste niet onbeperkt was. De koning kon niet zonder meer boetes of gevangenisstraf opleggen. De vorst kon ook een geding aangespannen door een burger niet zo maar naast zich neerleggen. De rechten van Assur werden bevestigd door Sargon II in een bul die bewaard is gebleven na een tijd van burgeroorlog. Isjme-Dagan van het koninkrijk Isin (1953-1934 v. Chr.) verleende de burgers van Nippur vrijstelling van de gúr, een schatting in zilver en goud. Vrijstellingen voor stedelingen gaan waarschijnlijk al op de Soemerische vorsten terug en moeten ook gezien worden in het kader van de eeuwenlange pogingen van Mesopotamische vorsten de bevolking zo veel mogelijk aan een locatie -bij voorkeur een stad- te binden. 

Kidinnutu - Wikipedia

De archeologische vondsten uit de laatste eeuwen van het 4e millennium beperken zich alleen tot de overblijfselen van enkele tempels en geschreven teksten, die ons jammer genoeg weinig staatkundige informatie verschaffen. Het is daarom niet zeker of de voor het Soemerische tijdperk kenmerkende stadsstaat met zijn afgebakende gebiedsgrenzen toen al bestond of dat de macht van de leiders in die tijd berustten op een religieuze basis of dat zij uit een stedelijke raad van wijze mannen voortkwamen. Er bestaan geen aanwijzingen dat er zoiets als een paleis is geweest en evenmin is er veel bekend over het leven van de gewone burger. Er is echter wel nogal wat informatie over het instituut van de tempel en haar rol in de gemeenschap.  

De hoge tempelpriesters verzorgden niet alleen godsdienstige plechtigheden, maar regelden ook het bestuur en zorgen voor de aanleg en het onderhoud van de dijken, dammen, kanalen en sluizen en de verdediging van de stad in tijden van gevaar. In ruil daarvoor stonden de boeren hun land af aan de tempel en betaalden zij jaarlijks een deel van de oogst (gerst, tarwe, dadels, wol). 

Op die manier waren de boeren dus wel genoodzaakt om meer te produceren dan ze zelf nodig hadden. Gelukkig kon dat dankzij de enorme rijke graanoogsten. De ambtenaren van de tempel zorgden ervoor dat de door de boeren afgedragen goederen naar de enorme voorraadkamers bij de tempel werden gebracht. Een deel van de afgedragen goederen werd gebruikt als voedselvoorraad en als zaaigoed. Een ander deel werd gebruikt om ruilhandel te drijven, waardoor producten konden worden geïmporteerd, die ter plaatse niet voorhanden waren. Handelskaravanen, trokken zwaar beladen met handelswaar (graan, dadels, gedroogde vis, huiden en wol) naar Klein-Azië, Perzië, Afghanistan, het Middellandse Zeegebied om terug te keren met hout, vuur- en kalksteen en metalen, zoals koper en tin, halfedelstenen en schelpen. Voor het transport over Perzische Golf werden zeilschepen gebruikt. In tal van plaatsen in het Midden-Oosten, zoals in Perzië en op Klein-Azië werden handelsposten ingericht. 

De hoge ambtenaren, opzichters en priesters kregen naast hun loon vaak ook een stuk land grond in pacht of eigendom en kwamen daardoor tot zekere welstand en gingen in de stadsstaten een eliteklasse vormen. Zij lieten een fraai, groot huis bouwen, nemen bedienden aan en veroorloofden zich allerlei luxe goederen. De boeren en handwerkslieden in de werkplaatsen werden er nauwelijks beter van en werden min of meer gebruikt als slaven. De steden kregen door de grote opeenhoping van mensen te kampen met hygiënische problemen. Misoogsten betekenden veelal hongersnood. 

Ossen en ezels die de ploegen moeten trekken, werden ook in de tempels ondergebracht. Het is mogelijk dat de tempels deze dieren aan de boeren verhuurden tegen een deel van de landbouwopbrengst. Timmerlieden, steenhouwers, wevers, brouwers en pottenbakkers in dienst bij de tempel vervaardigden werktuigen en gereedschappen, zoals spaden, sikkels, schoffels en hamers, wapens, juwelen. Voor de erediensten maakten zij fraaie kunstwerken. De ambachtslieden die in de werkplaatsen van de tempel werkten, kregen hun loon uitbetaald in de vorm van gerst, sesamolie en bier. Ook de producten van deze nijverheid werden gebruikt om ruilhandel te drijven. Om die manier breidde de handel zich steeds meer uit en wisten de tempels grote rijkdom te verzamelen. Wat aan goederen als belasting werd betaald en werd verhandeld, moest natuurlijk ook worden bijgehouden. Dat werd gedaan door met een rieten griffel in donkergrijze gebakken kleitafels van ± 5 bij ± 3 cm kleine tekentjes te krassen. Op die manier ontstond een soort (beeld)-schrift. Ook ontwikkelden de Soemeriërs een systeem om mee te rekenen. Om de bezittingen van de tempel te kunnen merken worden cilindervormige rolzegels gebruikt. 

Naarmate de Soemerische stadsstaten welvarender werden, werden de heiligdommen groter en fraaier. Ook werden er vele nieuwe tempelcomplexen gebouwd, veelal met meerdere etages boven elkaar (o.a. die van Assur, Mari, Esjunna en Chafadsji). De tempels waren meestal lange, rechthoekige gebouwen met aan de smalle kant het altaar en de ingang aan de lange kant. 

Steeds bevond zich naast de tempel een hof, waar omheen de vertrekken lagen van de priesters en beheerders. 

laatst bijgewerkt: 24-02-11

colofon