5744 | Georgië (800 - 1200) |
![]() |
![]() |
Eind achtste eeuw nam de Bagrationi-(Bagratiden)-dynastie het heft in handen, om dat duizend jaar vast te houden. Het territorium van Georgië breidde zich uit met een deel van Perzië en Noord- Armenië. Ook alle vorstendommen van West- en Oost-Georgië werden onder één heerser gebracht. Enkele bekende namen uit die tijd waren: Aschot I, Bagrat III(975-1014) en Georgi III.
Onder zijn goed bestuur en buitenlandse politiek begon het Georgische koninkrijk zich langzaam uit te breiden. Ondertussen begon de invloed van het Byzantijnse Imperium langzaam af te brokkelen. Onder de koningen Giorgi (1014-1027) en Bagrat IV (1027-1072) kwamen de relaties met het imperium andermaal zwaar onder druk. Byzantium tracht op alle manieren haar invloed over Trans-Kaukasië te behouden en slaagde erin om het deel van de Georgische adel dat de monarchie ontrouw was, aan haar zijde te krijgen. |
![]() |
![]() |
Boven: Svetitskhoveli kathedraal uit de 11e eeuw in Mtscheta Tussen 1060 en 1070 berokkenden de invallen van de Seljoek Turken onder aanvoering van Tegelijkertijd deed zich nog een andere gebeurtenis voor. Na de snelle veroveringen van Klein-Azië door de Seldjoeken, verzocht de Byzantijnse keizer Gedurende de 11de eeuw had Georgië een efficiënt leger uitgebouwd om de Seldsjoekse horden van zich af te slaan, maar om dat Georgische leger in toom te houden bleek niet eenvoudig te zijn. Het land had dringend nood aan een intelligente, krachtige en ondernemende leider om de vijand te bestrijden. In deze penibele situatie besloot -de toen nog jonge- koning |
![]() David verwierf een zware erfenis: een land dat verdeeld en deels veroverd was door de Seljoeks, een hongerende bevolking die de bergen in gevlucht was hun verwoeste steden, dorpen en burchten achterlatend, ten prooi aan plunderaars. Voordat David de troon besteeg was de stad Gori niets meer dan een fort dat waarschijnlijk in de 7e eeuw was gebouwd en dat nog steeds hoog boven het centrum uittorent. In 1123 stichtte David er de stad. David de Bouwer maakte een einde aan de verdeeldheid van Georgië en heroverde veel gebiedsdelen die eerder door Turkse stammen waren ingenomen. Zo heroverde hij Tbilisi en het koninkrijk Kacheti. De koning verzamelde allen die hem trouw waren gebleven rondom zich, reorganiseerde zijn leger en slaagde erin om de Seldsjoeken uit Kartli (Iberia) te verdrijven. Vanaf 1096 weigerde de koning om nog langer de jaarlijkse contributie aan het Sultanaat af te dragen. Zijn succesvolle campagne inspireerde het Georgische volk en het begon opnieuw het land te ontginnen, en steden en dorpen verrezen opnieuw uit hun as. In 1104 voegde David de Bouwer Hereti en Kakheti bij het land in het nieuwe herenigde Georgië. De Selsjoeken echter gaven nog niet op en zonden een groot Seldsjoeks leger om de Georgiërs uit Hereti en Kartli te drijven. Dit resulteerde in 1104 in een grote veldslag nabij Ertsukhi, waar het leger van Koning David de Seljoeks definitief verpletterde. |
![]() |
![]() |
Resten van muurschilderingen in de kerk van Tsilkani uit de 13 eeuw. In het eerste kwart van de 12de eeuw begon koning David de Bouwer verder het land te zuiveren van vreemde invallers en de grenzen van Georgië te verleggen richting Kaspische Zee. David de Bouwer heroverde achtereenvolgens (in 1110 tijdens de Slag om Thrialeti) de stad Samshvildé en Rustavi (in 1115), het fort van Gishi(1117) en de stad van Loré(1118). Spoedig ondervond de koning de nadelen van voortdurend oorlog voeren, namelijk dat het het productiefste deel van de bevolking weghield van huis en van de landbouwvelden. Hij besefte dat de kracht van het land hangt niet alleen afhangt van de organisatie van een goed leger, maar ook van economische regeneratie. In het licht van deze noodzaak rees bij de koning het idee om soldaten te rekruteren uit de niet-lokale bevolking. David IV moderniseerde en verstevigde verder zijn leger en om zijn slagvaardigheid te vergroten, nodigde de koning (in 1118) 40.000 Kipchak krijgers samen met hun families, en o.l.v. hun prins Atrak, uit naar Georgië. De koning huwde met een Kipchak prinses, Ataraka genaamd. |
In 1121 probeerden een gezamenlijk leger van Seldsjoeken en Perzen de Georgische uitbreiding naar het oosten toe te stoppen maar zonder veel succes. Integendeel want op 12 augustus 1121 -de Veldslag van Didgori, werd deze enorme legermacht van wel 450 000 moslims, aangevallen door een veel kleinere Georgische troepenmacht (nauwelijks 55 000 man waaronder 250 kruisvaarders !), en in de vallei van Didgori totaal in de pan gehakt. Deze veldslag staat in Georgië bekend als dzleva sakvirveli, de wonderbaarlijke overwinning.
Het daaropvolgende jaar (in 1122) heroverde het leger van David de stad Tbilisi, en maakte haar opnieuw tot de hoofdstad van het herenigde Georgië. Tbilisi was tussen 736 en 738, door de Arabieren o.l.v. van de militaire leider Marvan II Ibn Mohammed veroverd, en Koning David kon alzo een einde maken aan de langste bezetting (bijna 400 jaar) die de stad tot dan toe had gekend. |
De Chqondideli-Mtsignobartukhutsesi werd alzo hoofdadviseur van de koning bij alle staatsproblemen. De koning kon alzo de macht van de Kerk breken, die geen andere keuze bleef dan te buigen voor de Kroon. Al deze hervormingen leverde de koning behalve buitenlandse, ook vele binnenlandse vijanden op. De historische ontwikkeling van de staatkundige organisatie van het feodale Georgië en de creatie van het Instituut van de Chqondideli-Mtsignobartukhutsesi werden aldus organisch gelinkt, en alle kloosters en bisschoppen ontvingen hun instructies en regels vanuit deze instelling.
David de Bouwer maakte het begin met enkele grote bouwprojecten, zoals het kloostercomplex van Gelati )het klooster van de Maagd). Het Gelatiklooster, gebouwd in 1106 was één van de belangrijkste culturele en onderwijskundige centra van het oude Georgië. Aan de academie werkten de beste Georgische wetenschappers, theologen en filosofen. In het klooster zijn nog steeds vele muurschilderingen en manuscripten te zien uit de Middeleeuwen. Koning David de Bouwer ligt in het klooster begraven. In 1994 werd het klooster tot werelderfgoed verklaard door UNESCO. |
![]() |
|