5885 | Saracenen |
![]() |
![]() |
In de middeleeuwen werden de Arabieren meestal 'Saracenen' genoemd en ook nu nog wordt die term veel gebruikt om de Arabieren mee aan te duiden, die in de middeleeuwen rooftochten hielden in Italië en delen van het Midden-Oosten.
Waarschijnlijk waren de Saracenen één van de vele Arabische stammen, maar de Christenen gebruikten de term voor alle Arabieren. Ondanks de handelsbetrekkingen die van het begin af aan bestonden tussen Zuid-Europa en de Arabische wereld, wisten christenen en moslims maar heel weinig van elkaar. De Arabieren dachten bijvoorbeeld dat de christenen verscheidene goden aanbeden, doordat er niemand was om hun het mysterie van de Drievuldigheid uit te leggen. De Arabieren hadden zich, als woestijnvolk, nooit intensief bezig gehouden met de scheepvaart, maar nu zij de helft van de kust van de Middellandse Zee in handen hadden, veranderde dat. Zij keken de kunst af van de onderworpen volken, zoals de Egyptenaren. De veroverde havens in Noord-Afrika waren uitstekende bases voor de vorming van een nieuwe zeemacht. |
![]() |
Aan de andere zijde van de Middellandse Zee was de omvang van de scheepvaart sinds de Romeinse tijd flink afgenomen. De handel was teruggelopen dus de koopvaardij ook; en de instandhouding van een oorlogsvloot vergde het organisatievermogen, de middelen en de discipline waarover alleen nog maar Byzantium beschikte. De Arabieren bouwden snel een zeemacht op waartegen zelfs die Byzantijnse vloot nauwelijks was opgewassen. Italiaanse kooplieden die zich met hun schepen nog op de oude vaarroutes waagden, liepen een groot risico door Arabische piraten aangevallen en beroofd te worden. Het lukte de Franken en Byzantijnen niet de Arabische zeeroverij te beteugelen. De Saracenen deden dikwijls aanvallen op de Italiaanse kustplaatsen. Ze plunderden die en verdwenen dan meteen weer. Maar op het vruchtbare en strategisch gelegen Sicilië vestigden zij zich blijvend. Ze pakten het eiland langzaam maar zeker af van de Byzantijnen: in 827 arriveerden de eerste Arabieren op Sicilië en in 965 was heel het eiland Arabisch. Op het Italiaanse vasteland bezetten de Saracenen grote delen van de huidige regio's Apulië en Basilicata, en ook daar gingen ze niet meer weg. De expedities van de Saracenen werden dikwijls gesteund door lokale heren die hen probeerden in te zetten voor hun eigen regionale conflicten. Die heren kwamen er te laat achter dat de rollen omgekeerd waren en dat de Saracenen de uiteindelijke overwinnaars zouden zijn. Toch verbonden ook de steden in Campanië zich liever met de Arabieren dan dat zij werden onderworpen door Byzantijnen of Longobarden. Elders langs de kust van de Middellandse Zee lukte het de Saracenen bases in te richten, waarmee zij hun actieradius verder naar het noorden konden uitbreiden. Voor Noord-Italië vormden de garnizoenen op Corsica en die van Civitavecchia en Fraxine (Fraxenetum) een bedreiging. De garnizoensplaats Fraxine was gesticht rond 889 vanuit Spanje en lag in de Provence, niet ver van het huidige Saint Tropez. Daarvandaan organiseerden de Saracenen plundertochten over land en over zee. Zij trokken over de Alpen tot in Zwitserland, waar zij het klooster van St.Gallen aanvielen. Rond 900 beheersten zij een aantal Alpenpassen en hieven daar tol van de reizigers, voornamelijk pelgrims (die waren daarmee overigens beter af dan met de struikrovers uit het verleden). Ook hier maakten de lokale feodale heren regelmatig gebruik van de diensten van de Saracenen. De macht van de Saracenen in het westelijk bekken van de Middellandse Zee was gestadig gegroeid. In 831 hadden ze Palermo veroverd en in 846 bedreigden ze Rome. Op 27 augustus van dat jaar plunderden ze de basilieken van Sint-Pieter en Sint-Paulus-buiten-de-muren: beide kerken liggen inderdaad buiten de Aureliaanse muur. In die twee kerken maakten ze ongeveer 3.000 kg goud en 30.000 kg zilver buit en voldaan trokken ze zich terug, zonder Rome zelf te verontrusten. De schepen met de buit vergingen echter nabij Sicilië in een storm. Het is meer dan waarschijnlijk dat de Saracenen bij die gelegenheid ook de graven van Petrus en Paulus hebben geschonden. Om herhaling te voorkomen werd nabij Sint-Paulus en nabij San Lorenzo fuori le mura een fort gebouwd, terwijl Sint-Pieter onder het pontificaat van Leo IV (847-855) werd ingesloten door de deels nog bestaande muur (thans de grens van Vaticaanstad); vandaar ook de oude naam van Vaticaanstad: Civitas Leonina (of Burgus). Ook werd tussen de Civitas Leonina en Castel Sant'Angelo een muur gebouwd, waarboven een gaanderij liep (il Passetto). Daarlangs wisten heel wat pausen zich in veiligheid te brengen als het in de Civitas Leonina te gevaarlijk werd. Gemaakt: 11-07-04 |