5474 |
Amsterdam (1300 - 1350) |
![]() |
Van graaf Gwijde van Avesnes kreeg Amsterdam stadsrechten. We weten niet precies in welk jaar, want de oorspronkelijke oorkonde is niet bewaard gebleven. Waarschijnlijk omstreeks 1301. In de grote verwarring waarin het graafschap Holland in 1302 verkeerde, zag Jan van Amstel, de zoon van de verbannen Gijsbrecht, zijn kans schoon om Amsterdam en de gebieden rondom het stadje te bezetten (1303).
In aller ijl liet hij voor de verdediging allerlei verdedigingswerken bouwen met torens en houten bruggen. Een jaar later echter, werden de oprukkende Vlamingen bij Heemstede verslagen. Snel werden zij uit Holland en Zeeland verdreven. Het leger van de Hollanders trok op naar Amsterdam en ging over tot een beleg. De positie van Jan van Amstel was hopeloos. IJlings nam hij de vlucht en de Hollanders bezetten de stad. Inmiddels (1304) was Jan ll van Henegouwen opgevolgd door zijn zoon Willem lll. |
![]() |
Hij legde de stad een zware straf op, omdat haar burgers Jan van Amstel hadden binnengehaald. Alle bruggen en vestingwerken die Jan van Amstel had laten bouwen moesten binnen 14 dagen zijn afgebroken. Alle rechten en privileges werden ingetrokken, waaronder het tolprivilege en het marktrecht. Wederom kwam alle handel nagenoeg stil te liggen. Pas in 1317 zou Amsterdam het tolprivilege terugkrijgen. Amsterdam en Amstelland kwamen nu direct onder het bestuur van graaf Willem van Holland. Hij stelde een "baljuw" aan, een soort gouverneur of rentmeester die ervoor moest zorgen dat de belastingen die de burgers moesten betalen, werden geïnd, hij moest rechtspreken in zijn gebied en in oorlogstijd de bewoners oproepen tot de krijgsdienst. Aangezien Amstelland een waterrijk land was, moest dit gebied ten tijde van oorlog de graaf te hulp komen met een aantal schepen. De door de graaf aangestelde baljuw was meestal een edelman, die de graaf goed kon vertrouwen. Hij beheerde immers de belastinggelden. Meestal kwam deze uit een andere streek dan waar hij was aangesteld. | ![]() |
Vooral door de handel met de steden aan de Duitse Noord- en Oostzee werd Amsterdam een bloeiend handelsstadje. In 1323 bepaalde de graaf van Holland dat Amsterdam en Medemblik het stapelrecht voor bier kregen. |
In 1342 werden de stadsrechten van Amsterdam uitgebreid. Graaf Albrecht van Beieren vergrootte het grondgebied rondom de stad. Nauwkeurig werden de grenzen bepaald: zuidelijke Y-dijk, westelijke waterkering van Amstelland (ongeveer ter plaatse van de Herengracht), Heilige weg, Grim, Zeedijk. Buitendijks kwam daarbij de halve breedte van het Y. Aan de noordkant werd het buitendijkse land ten noorden van de Armstegen bij de stad gevoegd. De zuidgrens werd verlegd naar het Spui, een zijtak van de Boerenwetering, en de Grim. De "Nieuwe brug" lag er al in 1365. Hij was, net als de Oude brug, gemaakt van hout. Alleen de sluisboog was van steen. Bij de westelijke voet stond een zware verdedigingstoren.
In 1342 gaf graaf Willem lV Amsterdam toestemming om de stad uit te breiden. Aan de zuidkant tot aan het Spui en de Grim en aan de noordkant. Daar kwam ook een stenen stadsmuur en een poort, de Sint Olofspoort. Daar kwam ook een stenen ommuring. Hiervan maakte de Sint Olofspoort deel uit. Buiten de Sint Olofspoort kwamen scheepstimmerwerven. De kade langs de Nieuwendijk werd een stukje verder het Y in geplaatst. Over het Damrak werd bij de monding in het Y een tweede brug gebouwd, de "Nieuwe brug". Ook kreeg de stad uitbreiding van allerlei rechten. In de nieuwe stadsrechten stond onder meer hoe zwaar iemand gestraft moest worden die de wet overtrad. laatst bijgewerkt: 10-11-03 |