2543 |
Grachten en burgwallen |
![]() Omstreeks 1300 werd de monding van de Wetering in het Damrak afgesloten en doorgetrokken naar het noorden, waar het door een sluis in de Nieuwendijk ter hoogte van de Martelaarsgracht uitkwam in het Y. De Oude Wetering (later Boerenwetering) stroomde via de huidige Ruysdaelkade over een nu niet meer zichtbare loop naar het huidige Koningsplein waarna via de Nieuwezijds Voorburgwal de Nieuwezijds Kolk bereikt werd, alwaar de Oude Weteringen in de Amstel uitmondde. Op de plaats waar de Oude (Boeren)wetering in de Amstel uitmondde, was het kasteel van de Heren van Amstel gebouwd. Op de hoek van de Nieuwezijds Kolk met de Nieuwezijds Voorburgwal, dus aan de oever van de Oude (Boeren)wetering, werd in 1300 de eerste molen van Amsterdam gebouwd. De Wetering, later Nieuwe Zijds Voorburgwal genoemd, werd in de vorige eeuw gedempt. Aan de oostkant van de stad lag geen natuurlijk water. Daardoor was die kant minder goed te verdedigen. Daarom werd besloten om aan die kant een water te graven. Zo'n gegraven water noemde men eerst "graft", later "gracht". De grond die werd weg gegraven, gebruikte men om langs de gracht een wal te maken en ook om de grond binnen de gracht mee op te hogen. De wal werd aan de buitenkant versterkt met eikenhouten palen. Deze eerst Amsterdamse gracht kreeg de naam Burgwal. Langs de Burgwal werden ook poorten en waltorens gebouwd. Het laatste stuk naar de Amstel toe liep door een laag stuk moeras. Dit stuk noemde men "Grim". (grimmig = koud en nat) De Grim zet zich aan de andere kant van de Amstel voort in het Spui, dat weer uitliep in de Wetering. Zo was Amsterdam aan alle kanten omringd door water: de Wetering, het Spui, de Burgwal en de Grim. |
![]() |
Links: Grimburgwal (ca. 1925)
Jan Korthals, Amsterdam, 1916 - 1972, Amsterdam Laatst bijgewerkt: 04-12-03 |