3577 Paus Leo l de Grote (440-461)

  Pausen (400 - 450)
Leo l de Grote (440-461) was de eerste paus wiens levensloop duidelijk bekend is en over wie informatie bewaard is gebleven. Hij was als diplomaat onder meer betrokken bij een ruzie over het patriarchaat van Jeruzalem. Ook deed hij een poging een einde te maken aan de strijd tussen Aetius en Albinus, de twee machtigste kerkelijke leiders van Gallië. Tijdens deze missie stierf zijn voorganger, waarop Leo unaniem tot paus verkozen werd, ondanks zijn afwezigheid.

Onder het pontificaat van Leo I speelde nog steeds het vraagstuk van het pelagianisme. Leo reageerde hierop dit vanuit een conservatief, streng theologisch standpunt. Hij pakte de pelagianisten in het bisdom Aquileia, die samen met de katholieke hoofdstroom naar de kerk gingen zonder hun geloof af te zweren, hard aan. 

Ook kreeg de paus te maken met een nieuwe ketterij: het priscillianisme. Deze beweging dankte haar naam aan Priscillianus van Avila (? - 385), een hooggeplaatste Spaanse geestelijke, die een voortreffelijke opleiding genoten had en daarna koos voor een kluizenaarsleven; maar volgens zijn tegenstanders was hij te ver doorgeschoten in zijn ascetische idealen en ontwikkelde hij wel een heel eigen visie op het Christendom. Zo schijnt hij beweerd te hebben dat de menselijke ziel een schepping was van God en het stoffelijke lichaam het werk was van satan. Daarmee kreeg satan een quasi-goddelijke status. Verder schijnt Priscillianus beweerd te hebben dat de huwelijkse staat een ware christen onwaardig was en dat een goed christen een celibatair bestaan moest leiden. Zelfs een zachtmoedig, maar rechtlijnig man als bisschop Martinus van Tours (317-397), die toch zelf het leven van asceet hartstochtelijk was toegedaan, distantieerde zich van hem. 

Rechts: Paus Leo l

Zijn eigen visie op het christendom werd hem door de bestaande hiërarchie van geestelijken niet in dank afgenomen. In 380 werden Priscillianus en zijn aanhangers op een synode in Zaragoza gekenmerkt als afvalligen en geëxcommuniceerd. Priscillianus, door zijn volgelingen inmiddels aangesteld tot bisschop van Avila, werd op last keizer Magnus Maximus, augustus van het West-Romeinse Rijk (384-388) in 385 in Trier met zes van zijn medestanders gearresteerd en op beschuldiging van zedeloosheid en hekserij gemarteld en daarna onthoofd. Twee sympathiserende bisschoppen werden verbannen. Priscilianus wordt door sommigen gezien als de eerste christelijke martelaar die door christenen om het leven is gebracht. In Spanje had Piscillianus blijkbaar nog veel aanhangers. Een brief van bisschop Turrubius van Astorga, waarin hij het probleem uiteenzette, bood de paus de gelegenheid zijn gezag te laten gelden. In een brief terug gaf hij duidelijke richtlijnen met betrekking tot de priscillianisten. De bisschop van Sicilië kreeg een forse afstraffing nadat gebleken was dat zijn priesters zich niet aan alle voorgeschreven wetten en richtlijnen hielden.

Tijdens zijn pontificaat werden de Manicheïsten, de aanhangers van een oude religie, gesticht door Mani (216-276) in het oude Perzië.door de Vandalen naar Rome gedreven. Aanvankelijk kende deze gemeenschap een grote bloei, tot ver buiten de grenzen van het Perzische rijk, mede door de inzet van de Sassanidische heerser Shapoer I (241-272). Na zijn dood gooide diens opvolger Bahram I het roer om. Op instigatie van de priesterkaste van de Perzische 'magiërs', die zich als vertegenwoordigers van de inheemse religie beschouwden, werd Mani gevangen genomen stierf uiteindelijk rond 276 de marteldood in de kerker. De aanhangers van Mani, de Manicheïsten, werden vanaf dan vervolgd. Deze vervolging zou aanhouden tot aan het begin van de Arabische overheersing. 

De manicheïsten weken uit naar andere streken en kwamen in de 3e en 4e eeuw terecht in Egypte, Syrië, Noord-Afrika en Spanje en tenslotte ook in Rome.In het geheim hielden deze bijeenkomsten, waarop zij hun geloof beleden. Toen Leo hier achter kwam, liet hij de manicheïstische boeken in het openbaar verbranden. Na een publiekelijk debat over deze leer, besloot keizer Valentinianus lll (423 - 455) op 19 juni 445 het manicheïsme te verbieden. 

Doordat de Kerk pas ruim honderd jaar niet meer vervolgd werd, waren er veel ruzies over territoria. Dit werd gecombineerd met een voortdurende rivaliteit tussen de Kerk in het Oost-Romeinse Rijk en het West-Romeinse Rijk. Zodoende waren er spanningen tussen bisschoppen onderling, maar ook tussen bisschoppen en de paus. Leo I mengde zich hier actief in, enerzijds om de problemen op te lossen, anderzijds om zijn machtsbasis te vergroten.

De provincie Maurettania Caesariensis, die sinds de invasie van de Vandalen geïsoleerd was komen te liggen, werd door Leo ook onder zijn macht gebracht.

De paus had zijn zinnen gezet op de provincie Illyricum. Innocentius I (401-417) had de metropoliet (bestuurder van een kerkprovincie) van Thessaloniki al onder zijn macht proberen te brengen en  Bonifatius l (418-422) had geprobeerd keizer Theodosius II van het Oost-Romeinse rijk (408 - 450) over te halen Illyricum aan de kerk van Rome toe te kennen. In 444 schreef Leo een brief waarin hij duidelijk maakte dat Petrus, zijn eerste voorganger, de uiteindelijke macht over de Kerk had ontvangen. Daardoor was Rome volgens de paus uiteindelijk gemachtigd de belangrijkste beslissingen goed te keuren. In 446 volgde nog een poging Illyricum te domineren, maar na de dood van Leo in 461 was de pauselijke macht daar verbleekt.

In de provincie Gallië speelde een langslepende kwestie over wie er de baas moest zijn, die al duurde sinds de tijd van paus Zosimus (417-428). Deze had door de aanstelling van Patroclus tot "vicaris van Gallië" de macht over de hele provincie gegeven, een dominante positie die zijn opvolger Hilarius consolideerde. Een klacht van Celidonius van Besançon over dit handelen gaf Leo de mogelijkheid zich hier in te mengen. Leo zag Hilarius' bevoorrechte positie als metropoliet van Vienne als een bedreiging van zijn macht en die van de Romeinse monarchie. Als oplossing vroeg hij Valentinianus lll om hulp. Deze schreef in 445 een decreet, waarin stond dat de paus de hoogste macht in de kerk had en dat elke tegenwerking gezien moest worden als verraad. De wil van de paus was wet geworden. Hilarius bond in, en na zijn dood werd het metropolietschap verdeeld tussen Ravennus van Vienne en Celidonius van Arles.

Op het eerste concilie van Efese in 431 georganiseerd door Celestinus, was de in zijn  ogen dwaalleer van Nestorius, patriarch van Constantinopel (428-431), verworpen en verklaarde het concilie dat Christus zowel een menselijke als goddelijke natuur bezit en werd Maria gedefinieerd als de moeder Gods. Ondanks deze duidelijke uitspraak was de kou nog niet uit de lucht. De patriarchen Johannes van Antiochië en Cyrillus van Alexandrië bleven met elkaar redetwisten over deze zaak. Cyrillus beweerde dat Johannes nog altijd een nestoriaanse opvatting koesterde, terwijl Johannes meende dat Cyrillus bleef vasthouden aan de ketterij van Appolonarius, die op eerdere synodes was veroordeeld.

De opvolging van Cyrillus, de patriarch van Alexandrië, die in 444 was overleden, was voor Leo aanleiding zich in deze kwestie te mengen. Hij vond dat de Kerk van Alexandrië die van Rome moest volgen met als argument aan dat de evangelist Marcus, de stichter van de Kerk in Alexandrië, een volgeling was van Petrus, de eerste paus. Niettemin volgde Dioscorus de patriarch in 445 op.

Eutyches, het hoofd van de kloosters in het oosten, liet allerlei ruimte voor dubbelzinnige interpretaties omtrent de goddelijkheid van Jezus. In 448  werd een regionale bisschoppensynode bijeengeroepen onder leiding van patriarch Flavianus van Constantinopel, waar Eutyches' leer officieel werd veroordeeld. Maar Eutyches had machtige contacten aan het keizerlijke hof. Bovendien bespeelde hij de openbaarheid door overal op de muren wervende teksten te laten schilderen. Daarbij beriep hij zich erop, dat hij niets anders deed, dan de leer herhalen die in het verleden op alle erkende concilies van - zoals hij opsomde - Rome, Jeruzalem, Alexandrië en Thessalonika was uitgewerkt en aangenomen. Aanvankelijk probeerde keizer Theodosius II (408 - 450) een compromis tot stand te brengen door Flavianus ertoe te bewegen zijn harde opstelling t.a.v. Eutyches te herroepen.

Rechts: Cyrillus, de patriarch van Alexandrië

Toen dat niet lukte, besloot de keizer op 30 maart 449 in Efeze een synode bijeen te roepen. Deze werd zeer waarschijnlijk gehouden in de Mariakerk. Daar eisten de bisschoppen dat het ontslag van kloosteroverste Eutyches door bisschop Flavianus ongedaan werd gemaakt en dat Flavianus en Eusebius, bisschop van Doryleum die Eutycjes had beticht van ketterij, werd afgezet. Toen sommige bisschoppen hiertegen bezwaar maakten, riepen de vertegenwoordigers van de keizer soldaten in de kerk en ook Dioscorus ontbood een groep gewapende 'monniken'. De deuren werden gesloten en de bisschoppen werden gedwongen te tekenen. De synode kreeg daardoor de bijnaam roverssynode. Flavianus werd mishandeld en in ballingschap gezonden naar Frygië, maar stierf onderweg. Ook Eusebius wachtte hetzelfde lot, maar hij wist te ontsnappen naar Rome, evenals verschillende andere orthodoxe bisschoppen.

In Rome riep Eusebius de hulp in van Leo I. Deze riep een Romeinse synode bijeen om de besluiten van Efeze te verwerpen en riep keizer Theodosius II op een nieuw concilie te organiseren. De keizer liet echter blijken niet te zullen wijken. Dit alles veranderde echter dramatisch met zijn plotselinge overlijden van in 450. Hij werd opgevolgd door zijn orthodoxe zuster Pulcheria, die was getrouwd met Flavius Marcianus en medekeizer werd.

Marcianus stemde in met een nieuw concilie, echter niet in Italië zoals de paus had gevraagd, maar in het oosten, maar hij vroeg Leo l de vergadering persoonlijk voor te zitten en de bisschoppen beloofden Leo te erkennen als de hoogste man in de Kerk. De keizer zou ervoor zorgen dat de afgezette bisschoppen naar hun diocesen konden terugkeren en liet het lichaam van Flavianus naar Rome brengen om daar met groot eerbetoon te worden begraven.

Het concilie zou bijeenkomen in Nicaea, maar werd op het laatste moment verplaatst naar Chalcedon, een oude Byzantijnse havenstad aan de Bosporus (tegenover Byzantium) in de provincie Pontus et Bithynia in Klein-Azië, waar het op 8 oktober 451 werd geopend. Leo weigerde echter naar het concilie te komen omdat Chalcedon buiten zijn grondgebied lag en stuurde zijn afgezant Paschanius om voor te zitten. Er waren maar liefst 600 bisschoppen aanwezig. Het concilie begon met een rechtszaak tegen Dioscorus, maar hij weigerde om voor de bijeengekomen te verschijnen, waarop hij unaniem veroordeeld werd. De keizer liet hem verbannen. Op het concilie werden zowel het nestorianisme (Christus heeft zowel een menselijke als een goddelijke natuur die zich elk gescheiden uiten) als het monofysitisme (Christus heeft één ongescheiden godmenselijke natuur) door de meerderheid der aanwezigen verworpen.

Door de naderende val van het West-Romeinse Rijk kon Leo I veel wereldlijke macht naar zich toe halen en zich profileren als gelijkwaardig aan de keizer. Met de invasie van Attila de Hun in 452 zag Leo  zijn kans schoon, en ging hij op de Hunnen af om vrede te sluiten. Attila had zijn kampement opgeslagen bij het Gardameer, met het vooruitzicht Rome aan te vallen. Leo scheen zijn plannen te voorzien en ging met een gevolg van bisschoppen en priesters naar de Hunnen. Wat er in de tent van de Hunnenleider is gezegd weet niemand precies, maar verondersteld wordt dat de paus Attila van zijn plannen heeft afgebracht, met het argument dat Italië al zo veel geplunderd was dat Rome en het land hem niet veel meer te bieden had. Dit deed Attila er van afzien Rome aan te vallen. Hij vertrok met zijn leger noordoostelijk via de westelijke uitlopers van de Karawanken naar Pannonië. 

Dit keer had Leo succes, maar drie jaar later kon hij niet voorkomen dat de Vandalen onder Gaiseric de stad in 455 opnieuw plunderden. (z. Rome) Deze plundering zou die van de Visigoten, 45 jaar daarvoor (410), verre overtreffen. Twee weken lang hielden de roofzuchtige horden in de wereldstad huis en roofden alles van waarde wat zij maar vonden. 
Leo I stierf op 10 november 461. Hij ligt begraven in de Sint-Pietersbasiliek in Vaticaanstad. Hij was de eerste paus die hier zijn laatste rustplaats kreeg. Vanaf het eind van de vijfde eeuw werden de pausen in een vrijwel ononderbroken reeks hier begaven. 

De grote marmeren sculptuur is van van Alessandro Algardi en werd gemaakt tussen 1646-1650. Hier wordt de episode uitgebeeld waarin de paus Attila het idee uit het hoofd praatte om Rome te onderwerpen. Het altaar staat links van het priesterkoor achter de tweede steunpijler. Attila kijkt verschrikt naar op naar de apostelen Petrus en Paulus. Hij staat als het ware klaar om het kunstwerk te verlaten en in onze ruimte te stappen. Een mooi voorbeeld van het illusionisme van de barok.

Leo kreeg als eerste paus de titel Pontfex Maximus (Lat. Grootste Bruggenbouwer), een titel die voorheen uitsluiten voor de Romeinse keizers (vanaf Augustus) was gereserveerd.

Pausen (461 - 500)

Laatst bijgewerkt: 08-10-10

colofon