6190

 De Lage landen (1200-1300)

Lage landen 1100 - 1200

Voor 1250 waren er nauwelijks steden in de Lage landen. In 1250 woonden er in de Lage Landen naar schatting een miljoen mensen. 

Na omstreeks 1250 werden de watersnoodrampen doordat de zeegaten door uitschuring almaar groter werden en als gevolg van de daling van het maaiveld alleen maar erger. Dit leidde tot een twintigtal rampen, waarbij veel land verloren ging. In het 1288 werd het eiland Grynt een stukje van de Waddenzee. Al het land tussen Enkhuizen en Stavoren met zijn vele dorpen werden weggeslagen. Het Almere groeide tot Zuiderzee. Het enige wat de mensen tegen deze watersnoodrampen konden doen, was de bestaande dijken op te hogen en te verzwaren en nieuwe dijken aan te leggen.

Maar het gevaar voor overstromingen was daarmee nog lang niet geweken. De zeespiegel bleef stijgen en vaak bleken de dijken te zwak of niet hoog genoeg. Als gevolg hiervan werden de Lage landen in de 13-de eeuw nog door verschillende overstromingen geteisterd. Zo werden langs de kust van Holland tal van dorpen, akkers en weiden door de zee verzwolgen. Dat gebeurde meestal bij springvloed en sterke westenwind uit zee. Dan werd het zeewater diep de zeearmen en riviermondingen binnengestuwd.

± 1200 was het met de macht van de Duitse Keizer in de Lage Landen zo goed als gedaan. De hertog van Brabant en de graven van Holland en Gelre waren zelfstandige vorsten geworden. Het Sticht, eens het machtigste gewest in de noordelijke Nederlanden, verloor steeds meer aan betekenis. De graven van Holland en Gelre kregen een flinke vinger in de pap bij de benoeming van de bisschop. Vaak schoven zij voor deze functie hun eigen familieleden naar voren. 

Na 1250 kwam er vrijwel een eind aan het aantal ontginningen in Hoog Nederland, vooral omdat de groei van de bevolking afnam. Veel mensen stierven in die tijd aan besmettelijke ziekten. De "Zwarte Dood", de volksnaam voor de pest, teisterde een groot deel van Europa, en ook streken in ons land. 

± 1200 was de hele noordkust van Friesland door een dijk beschermd. Door bedijkingen werden het Vlie en de Middelzee stukje voor stukje drooggelegd. Langzaam schoof de noordkust verder de Waddenzee in. 

Na 1250 kwam er vrijwel een eind aan het aantal nieuwe ontginningen in Hoog Nederland, vooral omdat de groei van de bevolking afnam. 

Ook op de Zeeuwse eilanden gingen de boeren de slikken en schorren bedijken. Daar groeiden Walcheren, Schouwen en Beveland. De kloosters speelden bij het aanleggen van dijken en het inpolderen van land een belangrijke rol. Achter al die dijken kwamen rijke korenakkers. Dankzij de uitvinding van een nieuw soort ploeg was het mogelijk om op de zware kleigrond akkerbouw te bedrijven. Deze ploeg, getrokken door ossen of paarden, had een ploegschaar waarmee de grond werd losgescheurd en omgekeerd. Het graan dat de akkers voortbrachten hielp de mensen van de kustgebieden door de moeilijke tijd zonder geld en zonder handel. 

Aan het einde van de 13e eeuw werd er in Zeeland nog flink gevochten. Dat kwam ook, omdat de Zeeuwen zich niet zomaar tot gehoorzame horigen wilden laten maken. Zij werden daarbij gesteund door de Graaf van Vlaanderen. Na heel veel strijd moest Floris V uiteindelijk toegeven. Om de Zeeuwen te paaien nam hij de titel Graaf van Zeeland aan. De gebieden aan de Wester-Schelde waren Vlaams bezit. Met de koning van Frankrijk sloot Floris V een bondgenootschap tegen de Graaf van Vlaanderen. Dat kostte Floris V wel de vriendschap met de Koning van Engeland. Maar dat had hij er wel voor over. 

Lage Landen 1300 - 1400

laatst bijgewerkt: 26-07-02

colofon