5383

Delft (1199 - heden)

In de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen bestonden er rondom de huidige stad Delft slechts enkele kleine nederzettingen, zoals blijkt uit opgravingen in Naaldwijk, Wateringen en Voorburg. Pas in de 11e eeuw begon het gebied zich te ontwikkelen en werd het een welvarend landbouw- en veeteeltgebied. Aanvankelijk nog op kleine schaal omdat het laag gelegen land regelmatig werd overspoeld door de zee. 

De vroegste geschiedenis van Delft vermeldt een woonkern bij de huidige Oude Kerk. In 1199 wordt voor het eerst melding gemaakt van de plaats Delf. Deze naam is ontleent aan de eerste vaart, de Delf (nu Oude Delft), die vermoedelijk omstreeks 1100 werd gedolven. 

In de 12e eeuw waren er drie enorme overstromingen die leidde tot beschermende maatregelen. Zo werd halverwege de 13e eeuw de Maasdijk gebouwd, waarna de landbouw activiteiten in het gebied konden toenemen. Hierdoor groeide de kleine nederzetting Delft  uit tot een welvarende handelsstad. In 1246 verleende graaf Willem II van Holland (1238 - 1256). Delft stadsrechten, waarmee het een belangrijke positie kreeg in de Staten van Holland. In dezelfde periode werd begonnen met de bouw van de Oude Kerk, die oorspronkelijk Bartholomeuskerk heette.

In 1389 werd de Delfshavense Schie uitgegraven, waardoor Delft een verbinding kreeg met de Maas en daardoor een eigen zeehaven. Rond de haven aan de oever van de Maas ontstond de nederzetting Delfshaven. Deze ligt zo'n eind bij Delft vandaan dat het tegenwoordig een Rotterdamse wijk is. Destijds was de aanleg van Delfshaven een flinke uitbreiding van de aan- en afvoermogelijkheden waardoor Delft verder kon uitgroeien tot handelscentrum. Belangrijke producten waren boter, textiel, geweven tapijten en Delfts bier. Als gevolg van de groei van de stad ontstond er behoefte aan een tweede kerk en men begon de bouw van de Nieuwe Kerk op de Markt.

Aanvankelijk bestond de kerk uit een houten noodgebouw, waaromheen een eeuw lang gebouwd werd aan de basiliek zoals we die nu kennen. De houten kerk, die tot 1420 is blijven staan, was gewijd aan Maria. Nog tijdens de bouw van de stenen basiliek die vanaf 1396 op de Markt werd gebouwd,, werd Sint Ursula de tweede beschermheilige van de Nieuwe Kerk. 
Het bouwen van de toren van de Nieuwe Kerk was, zelfs naar huidige maatstaven, een huzarenstukje. Iedere brok steen, iedere schep cement, moest met de hand of aan katrollen naar boven worden vervoerd. Bovendien bestond de ondergrond uit een moerassig rietland.

Rechts: de Nieuwe Kerk

De beeldenstorm van 1566 liet ook in de Nieuwe Kerk haar sporen na. Een beschadigd beeldhouwwerk, ter hoogte van de eerste pilaar in de zuidbeuk, is alles wat nog aan de oorspronkelijke Rooms-Katholieke inrichting van de kerk herinnert. In 1572 ging het gebouw over naar de Hervormde Kerk.

De Oostpoort werd rond 1400 gebouwd en is de enige nog overgebleven stadspoort. De torens zijn minder oud, zij werden in de 16e eeuw verhoogd. De Oostpoort bestaat uit een landpoort en een waterpoort, verbonden door stukjes stadsmuur

Rond 1520 telt Delft meer dan 10.000 inwoners. Het is dan een van de grootste, rijkste en machtigste steden van Holland. Er staan twee grote parochiekerken en niet minder dan dertien kloosters. Drie liggen er buiten de stadsmuren, de rest veilig erbinnen. Het Sint-Agatha klooster was verreweg het grootste klooster van de stad. In 1404 werd het maximum aantal zusters bepaald op dertig. Een halve eeuw later woonden er al meer dan honderd.

Behalve met groei en welvaart kreeg de stad ook te maken met een paar ingrijpende rampen. Nog geen halve eeuw na de voltooiing van de toren van de Nieuwe Kerk, sloeg op 3 mei 1536 de bliksem in de toren. De stadsbrand die vervolgens ontstond, verwoestte onder een stevige oostenwind vrijwel alles wat in Delft ten westen van de Nieuwe Kerk lag. Van de kerk zelf brandde de toren gedeeltelijk af. Ook het orgel, de klokken en de gebrandschilderde ramen gingen verloren. Het dak van de lichtbeuk stortte in. Meer dan de helft van de huizen werd met de grond gelijk gemaakt. Naar aanleiding van deze ramp is een stadsplattegrond gemaakt, de oudste van Delft. 

In de 16e eeuw sloot Delft zich aan bij opstand van de Hollandse steden tegen de Spaanse overheersers. In 1583 nam Prins Willem van Oranje zijn intrek in het Prinsenhof, toen nog het Sint Agathaklooster, om van hieruit het verzet te leidden tegen de Spaanse overheersers, een onafhankelijkheidstrijd die tachtig jaren zal duren. In 1584 werd Willem thuis vermoord in opdracht van de Koning van Spanje. Willem van Oranje werd begraven in de Nieuwe Kerk, een traditie die nog steeds wordt gevolgd door het koninklijk huis.

Aan het einde van de 16de eeuw breekt de Gouden Eeuw aan, een periode van betrekkelijke rust met een grote opkomst van handel, kunsten en wetenschappen. 

In de 17de eeuw brak in de Hollandse steden de Gouden Eeuw aan, een relatief vredige periode waarin de handel tot grote bloei kwam. In 1631 werd Delft een van de zes zetels van de Verenigde Oost-Indische compagnie (VOC) gevestigd in het Oost-Indisch Huis. In 1639 volgt de West-Indische Compagnie. Door de VOC werden luxe handelswaren als thee, specerijen, porselein en zijde uit Azië aangevoerd. In deze tijd ontstond er een product dat Delft wereldberoemd zou maken: het op Spaans aardewerk en Chinees porselein geïnspireerde Delfts Blauw. Langs de grachten ontstonden tientallen aardewerkfabriekjes op plekken waar eerder bierbrouwerijen waren gevestigd. 

Halverwege de 17e eeuw werd Delft nogmaals getroffen door een grote ramp. Op 12 oktober 1654, net na het middaguur, klonk wat later de ‘Delftse donderslag’ genoemd zou worden. Negentigduizend pond buskruit ontplofte in het Delftse kruithuis. Een enorme ontploffing maakte veel slachtoffers en verwoeste een groot deel van de stad. De Delftse schilder Fabritius raakte bij de ontploffing zwaar gewond. Hij overleed al na enkele uren aan zijn verwondingen slechts 32 jaar oud. Waarschijnlijk zijn bij deze ontploffing de meeste van zijn schilderijen die in het atelier stonden, verloren gegaan. 

Door deze ontploffing waren ook de muren van de Nieuwe Kerk ontzet. De daken en de gebrandschilderde ramen waren vernield. Met het herstel van de kerk werd nog diezelfde winter een begin gemaakt. In het voorjaar van 1655 kon de kerk weer in gebruik worden genomen. Dankzij de toenemende welvaart kon Delft de schade herstellen. Inmiddels was het gebruikelijk om in steen, in plaats van met hout, te bouwen, waardoor de meeste historische gebouwen uit deze tijd dateren. Het nieuwe Kruithuis is een heel eind uit de stad langs de Schie gebouwd en bestaat nog steeds. 

Links: het Nieuwe Kruithuis

 

In deze rijke periode bloeiden ook de kunsten en wetenschappen op. De Delftse schilders Johannes Vermeer, Jan Steen en Pieter de Hoogh werden wereldberoemd. Hugo de Groot werd een internationaal bekende rechtsgeleerde en Antonie van Leeuwenhoek verbeterde de primitieve microscoop zodanig dat de wetenschap er ook echt iets door kon zien.

De terugval zet in met het begin van de Franse bezetting (1795-1813). De lakenindustrie verdween en de Oost- en de West-Indische Compagnie werden opgeheven. Bovendien werd Rotterdam steeds belangrijker als havenstad. Een andere activiteit werd nu belangrijk voor Delft: de wetenschap. In 1842 richtte koning Willem II de "Koninklijke Academie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs" op die later uit zou groeien tot de Technische Universiteit en die tegenwoordig een complete stadswijk beslaat.

Rechts: Het straatje dat Johannes Vermeer in 1658 schilderde is wereldberoemd, maar niemand weet welke plek is afgebeeld en het is maar de vraag of het straatje wel echt heeft bestaan.

Behalve de wetenschap zorgde in de 20e eeuw de industrialisatie voor betere tijden. De grootste fabriek van Delft is de in 1869 opgerichte Gist en Spiritusfabriek. Men koos voor deze plek in verband met de aanwezigheid van waterwegen, de spoorlijn Den Haag - Rotterdam, voldoende Delftse arbeiders en de nabijheid van een aantal grote steden waarin veel bakkers woonden die de gist nodig hadden om hun broden te bakken. Behalve gist werd er ook spiritus (alcohol) geproduceerd, ontstond er een parfumfabriekje Maison Neuve en werd het fabriekscomplex uitgebreid met een Oliefabriek. 

Bijzonder was dat de directie, zeker voor die tijd, veel aandacht had voor het welzijn van de arbeiders, onder andere in de vorm van een personeels-vertegenwoordiging, een ziekenfonds en een apart schaftlokaal. Jacques van Marken, de oprichter van de Delftse Gist- en Spiritusfabriek, kocht in 1881 een stuk grond waar hij voor zijn arbeiders tachtig comfortabele huizen liet bouwen. In dit tuindorp, dat werd opgeleverd in 1885 en naar de vrouw van Van Marken ‘Agnetapark’ werd genoemd, woonden ook de directeur en zijn gezin. Hun villa droeg de naam Rust Roest.

De fabriek is in de loop der tijd steeds verder uitgebreid en maakt tegenwoordig deel uit van de multinational DSM maar verspreidt nog steeds een karakteristieke gistlucht. 

Zoals alle steden en dorpen in de 19e eeuw groeide Delft explosief, een groei die in de 20e eeuw werd voortgezet op door de gemeente Schipluiden afgestaan gebied. Tegenwoordig heeft Delft een kleine 100.000 inwoners en is het een unieke mix van high tech en historie. Enerzijds is Delft een internationaal centrum voor wetenschap en techniek. Behalve de Technische Universiteit is er een concentratie van geavanceerde bedrijven en moderne onderzoeksinstituten gevestigd, zoals TNO en het Waterloopkundig Laboratorium. Aan de andere kant heeft de stad een goed bewaard historisch centrum met veel grachten, musea en andere historische gebouwen. Door de aanwezigheid van studenten is de horeca-dichtheid groot en veel cafés en restaurants hebben gezellige terrassen in een historische sfeer, zoals bijvoorbeeld op de Beestenmarkt.

colofon

laatst bijgewerkt: 09-03-08