7322 |
De Beeldenstorm (1566) |
![]() |
![]() |
Op 25 oktober 1555 droeg Karel V het bestuur over de Nederlanden over aan zijn zoon Filips II. Deze gebeurtenis maakte diepe indruk op tijdgenoten en latere chroniqueurs hebben haar geduid als een keerpunt in de Nederlandse geschiedenis. De in Gent geboren en in deze landen getogen keizer ruimde toen immers het veld voor een afstandelijke 'Spaanse' prins. Tevens vertoonden alle hoofdrolspelers in het drama dat zich tijdens de volgende decennia zou ontvouwen zich hier voor het eerst samen op het schouwtoneel. Deze scène is dan ook talloze malen verhaald en verbeeld. Steunend op een wandelstok in zijn rechterhand en aan zijn linkerarm begeleid door de jonge Willem prins van Oranje, schreed Karel V door de Aula Magna van zijn Brusselse paleis op de Coudenberg. Vervolgens hield de vermoeid ogende keizer de verzamelde leden van de Staten-Generaal voor dat hij te ziek en te uitgeput was om deze landen nog langer te willen regeren. Filips begon zijn bewind met een verontschuldiging. Hij was het Frans, (laat staan het Nederlands) niet machtig. Namens hem sprak Antoine Perrenot de Granvelle, de latere kardinaal, de vergadering toe. |
Ondanks die ogenschijnlijke breuk sluimerden de problemen die in 1566 met de beeldenstorm tot uitbarsting zouden komen toen reeds jaren. De aanslepende oorlog met Frankrijk kostte de schatkist fortuinen en belemmerde het handelsverkeer. Dit leidde tot gelijktijdige sterke stijgingen van de belastingdruk en van de voedselprijzen. Verder vervolgden wereldlijke en geestelijke gezagsdragers tijdens de laatste jaren van Karels regering en op diens instigatie eenieder die twijfelde aan de 'rechte' katholieke leer op steeds grimmigere wijze. Kortom, in de jaren vijftig van de zestiende eeuw heerste in Nederlanden een wijd verspreid gevoel van onbehagen. De in 1559 tussen Filips II en de Franse koning Hendrik II gesloten vrede van Cateau-Cambrésis, bracht hierin nauwelijks verandering. Op 10 juli van dat jaar overleed Hendrik II aan de gevolgen van de verwondingen die hij had opgelopen tijdens een toernooi dat was georganiseerd ter viering van die vrede. Al snel daarna verzonk Frankrijk in anarchie. Gebruikmakend van de tijdelijke zwakte van de monarchie deden zowel de aanvoerders van de katholieke als die van de gereformeerde of calvinistische partij een greep naar de macht. In dit klimaat van religieuze polarisering bestormden groepen van overtuigde gereformeerden van het voorjaar van 1560 af katholieke kerken in grote delen van Zuid-Frankrijk. In 1562, nadat een burgeroorlog was uitgebroken, sloegen beeldenstormers ook in de rest van Frankrijk toe. Anders dan in Frankrijk konden Nederlandse gereformeerden voorlopig niet naar buiten treden. Wel organiseerden ze zich, zeker in de Zuidelijke Nederlanden clandestien, in zogenaamde 'kerken onder het kruis'. Anderen namen, onder druk van de felle vervolgingen, de wijk. In sommige plaatsen, zoals bijvoorbeeld in Londen of in Emden, de hoofdstad van Oost-Friesland, stichtten groepjes van zulke Nederlandse emigranten 'vluchtelingenkerken'. De Antwerpse gereformeerde gemeenschap ontwikkelde zich al snel als de spin in het web dat al deze kerken in binnen -en buitenland met elkaar verbond. Van 1562 af werden daar verschillende synodes belegd. In de kosmopolitische havenstad liepen gereformeerden immers een kleinere kans op ontdekking en vervolging dan elders. Hiertegen kwam enkele lagere edellieden in het geweer. Zij lieten vanaf december 1565 een petitie circuleren waarin ze de afschaffing van de 'inquisitie', dat wil zeggen van alle tegen 'ketters' geldende maatregelen, bepleiten. Uiteindelijk tekenden meer dan vierhonderd edellieden, afkomstig uit bijna alle delen van de Nederlanden dit 'Compromis'. Op 5 april 1566 boden ongeveer tweehonderd van de ondertekenaars hun verzoekschrift aan Margareta van Parma aan. De vertwijfelde regentes durfde de wensen van zovele in Brussel verzamelde en gewapende edellieden niet te negeren. In afwachting van een koninklijke beslissing schortte ze de gewraakte maatregelen op. |
Overtuigde gereformeerden grepen meteen hun kans. Bannelingen keerden terug. Op een in juni te Antwerpen gehouden synode besloten de afgevaardigden hun waarheid voortaan openlijk te verkondigen. Tijdens de volgende weken spraken predikanten hun gehoor toe op velden en weilanden even buiten de muren van bijna alle grote Zuid-Nederlandse steden. In juli doken er ook predikanten op in de buurt van de Hollandse steden. Overal trokken ze week na week grotere menigten. Tevens verschenen er steeds vaker gewapende lieden bij zulke 'hagenpreken'. Klaarblijkelijk dienden de toehoorders te worden beschermd. De sfeer werd grimmiger. Vooral in het zuidwesten van de Nederlanden steeg de spanning. Op 1 augustus 1566 dook Sebastiaan Matte, een uit Engeland terugkeerde balling, samen met een troep van naar schatting tweeduizend gewapende mannen op voor de poorten van Veurne. Hun plan om zich gewapenderhand meester te maken van de stad mislukte. Maar op 10 augustus hield dezelfde Sebastiaan een opruiend sermoen even buiten de muren van Steenvoorde. Dit stadje ligt nu in Frankrijk, maar het behoorde toen tot de Vlaamse kasselrij Kassel. Na afloop van Sebastiaans preek drongen ongeveer twintig mannen, onder leiding van Jacob de Buyzere, ook een teruggekeerde balling en een voormalige Augustijnermonnik, de kerk van het naburige Sint-Laurentiusklooster binnen. Ze vernielden er de beelden en ze plunderden er de kerkschatten. De beeldenstorm was begonnen. |
![]() |
Tijdens de volgende dagen trokken groepjes stormers van dorp tot dorp en van stad tot stad. In een week tijd plunderden ze meer dan honderd parochie -en abdijkerken. Op 16 augustus bijvoorbeeld trokken deze rondtrekkende iconoclasten Ieper binnen. Ze hielden de stad twee dagen lang in hun greep en geen kerk ontsnapte er aan hun vernielzucht. Heel snel overschreden de beeldenstormers ook de grenzen van het oude graafschap Vlaanderen. Nog geen week na het uitbreken van de onlusten bij Steenvoorde, hielden ze meer naar het oosten toe tot in de buurt van Doornik huis. De iconoclasten konden hun plannen echter niet overal ten uitvoer brengen: op last van de gewaarschuwde stadsbestuurders bleven bijvoorbeeld de poorten van Rijsel en Sint-Omaars voor hen gesloten. Deze eerste golf van iconoclasme, waarvan het episch centrum zich dus in het Vlaamse Westkwartier bevond, doofde na een dag of tien langzaam uit. Intussen was in Antwerpen, toen de grootste en rijkste stad in de Nederlanden, de tweede ronde ingegaan. Op 18 augustus was daar, zoals gebruikelijk op de zondag na de feestdag haar hemelvaart, het Mariabeeld in processie rondgedragen. Omstaanders hadden het bij die gelegenheid bespot. Twee dagen later brak in de kathedraal tijdens het bidden van de vespers een opstootje uit. Vrijwel onmiddellijk daarna drongen ongeveer tweehonderd mannen de kerk binnen en vernielden ze de inboedel. Later op de avond deelden deze kerels zich op in verschillende kleinere groepjes die zich over de stad verspreidden en de overige kerken, kloosters, kapellen en godshuizen plunderden. In Antwerpen verliep de beeldenstorm dus, anders dan in Zuid-West-Vlaanderen volgens een vooropgezet plan. Vooraanstaanden binnen de gereformeerde gemeenschap hadden de eigenlijke uitvoerders, meestal lieden die aan de onderkant van de sociale ladder stonden, precieze aanwijzingen gegeven. Enkele kooplieden hadden zelfs stormers tegen betaling ingehuurd. Hoewel het nieuws over het uitbreken van de beeldenstorm in Zuidwest Vlaanderen reeds op 16 augustus in de Scheldestad bekend was geworden, hadden de Antwerpse wethouders nauwelijks maatregelen genomen om soortgelijke gebeurtenissen te verhinderen. Ze reageerden dan ook onvoorbereid en paniekerig zodra het opstootje in de kathedraal uit de hand liep. Vrezend voor hun hachje, verschansten ze zich aanvankelijk in het stadhuis. Pas nadat duidelijk was geworden dat het aantal beeldenstormers relatief gering was en dat deze niet in het wilde weg plunderden maar dat ze zich doelbewust richtten op religieuze instellingen, probeerden de leden van de Magistraat weer sturend op te treden. Op 27 augustus werden de eerste plunderaars terechtgesteld. Een dag later stelde de Magistraat straffen in het vooruitzicht voor eenieder die voortaan nog een katholiek zou beledigen. Verder bepaalde het college dat de net weer hernomen katholieke erediensten niet opnieuw mocht worden verstoord. Slechts in de tweede helft van september sloeg de beeldenstorm over naar de noordoostelijke randgewesten van de Nederlanden: Gelre, Friesland, Overijssel, Drenthe, Groningen en de Ommelanden. Deze gebieden behoorden op dat ogenblik pas sinds enkele decennia tot het Bourgondisch-Habsburgse landencomplex.. De centrale regering die in Brussel zetelde, had weinig vat op de lokale bestuurders in die streken. Zij kon er ketters veel minder intensief vervolgen dan in de kerngewesten. Lieden met heterodoxe ideeën bleven er bijgevolg veel langer actief binnen de oude, katholieke kerk. De uitgekristaliseerde leer van Johannes Calvijn oefende daarom in deze randgewesten aanvankelijk slechts een geringe aantrekkingskracht uit. De beeldenstorm had hier dus een veel incidenteler karakter dan in de kerngewesten. Waar iconoclasten toch de godshuizen binnendrongen, gebeurde dat vaak op aansporen van lokale gezagsdragers. Nu het toch al geringe gezag van de Brusselse regering helemaal op instorten leek te staan, durfden zij hun protestantse sympathieën openlijk te belijden. Overreed door de factie van hoge edellieden en gedwongen door de omstandigheden had regentes Margareta van Parma tijdens de laatste augustusdagen inderdaad verregaande toegevingen gedaan aan de leden van het 'Compromis'. Zo verkregen protestanten het recht 'hagenpreken' te organiseren in buurt van alle steden waar ze reeds voor de beeldenstorm actief waren geweest. De hoge edellieden moesten als stadhouders in de verschillende gewesten toezien op de uitwerking van dit voorschrift in de praktijk en op de naleving ervan. Van alle stadhouders kwam de prins van Oranje de protestanten het verste tegemoet. Op 2 september verleende hij zowel de Antwerpse calvinisten als de lutheranen drie percelen binnen de stadsmuren waar ze godsdienstoefeningen mochten houden. Antwerpse predikanten konden dus ook, in tegenstelling tot hun collega's elders, openlijk kinderen dopen, huwelijken voltrekken en voorgaan bij de viering van het Avondmaal. Overal in de Nederlanden hebben protestanten destijds deze Antwerpse regeling geïnterpreteerd als de voorbode van de algehele legalisering van hun kerkgenootschappen. Maar Margareta van Parma heeft er nooit haar goedkeuring aan gehecht. Wel integendeel, met medewerking van onder andere Lamoraal van Egmond kreeg zij tijdens de winter en in het voorjaar van 1567 de situatie in de Nederlanden geleidelijk aan weer onder controle. Gesteund door de meeste hoge edellieden en vele burgers, die ontzet waren door het radicale karakter van de beeldenstorm, had Margareta de toegevingen aan de calvinisten weer ingetrokken. In maart 1567 namen haar troepen ook Valencijn, het laatste bolwerk van de gereformeerden, in. De komst van de hertog van Alva, die van Filips II de opdracht had gekregen om aan het hoofd van tienduizend soldaten de orde in de Nederlanden te herstellen, was nu overbodig geworden. Maar Alva was reeds onderweg met zijn troepen. Bovendien meende hij dat de oproerige Nederlanders een lesje verdienden. Vele gereformeerden die betrokken waren geweest bij de beeldenstorm en de repressie vreesden, namen opnieuw de wijk naar het buitenland. De krijgshafstigsten onder hen zouden terugkeren als watergeus of als soldaat in het leger van de prins. Predikanten bespeelden hun publiek. Uiteraard maakten ze gebruik van de heersende onvrede. Een diep economische crisis greep tijdens de zomer van 1566 om zich heen. In de Zuidwest Vlaamse textielsteden heerste er veel werkloosheid en de voedselprijzen bereikten toen na twee misoogsten en stremmingen in het internationale handelsverkeer ongekende hoogten. Sebastiaan Matte vond bij hongerige proletariërs een gewillig oor voor zijn aanklacht tegen de rijkdom van de kerk. Maar dit economische motief volstaat niet om de beeldenstorm te verklaren. Gereformeerden bestormden de kerken ook niet alleen maar omdat ze met winter voor de deur behoefte hadden aan grote gebouwen waarin ze elkaar op zondag konden treffen. Zeker voor de overtuigde en vaak goed gevormde predikanten had de beeldenstorm nog een diepere betekenis. Van religieuze afbeeldingen gaat voor de gelovigen een grote aantrekkingskracht uit. Ze roepen vrijwel altijd een cultus op. Wanneer voorgangers er niet in slagen een dergelijke cultus te kanaliseren, ervaren ze hem als een aantasting van hun gezag. De grote monotheïstische religies staan dan ook alle drie in beginsel afwijzend tegenover de verering van godsbeelden. De daden van Talibaan in het hedendaagse Afghanistan geven aan hoe sterk religieuze leiders tot op de dag van vandaag die afkeer kunnen voelen. De bezwaren van joden en christenen tegen een dergelijke verering worden op verschillende plaatsen in het Oude Testament geformuleerd (o.a. in Exodus 20.4 en in Deuteronomium 4.15). In hun hang naar bijbelse zuiverheid wilden predikanten gehoor geven aan de daar uitgesproken verboden. Uiteraard moesten ook de symbolen van de transsubstantiatie, brood en wijn, het ontgelden. Door het vocht uit de beker te vergieten en het brood aan de vogels voeren, wilden de iconoclasten deze symbolen krachteloos maken, hen van alle mystiek ontdoen. Tot slot stonden de aldus gezuiverde, haast naakte kerken, voor een nieuw begin. Op deze manier werden als het ware de eeuwen van corruptie en afgoderij die tussen de vroege kerk en de Reformatie lagen, weggewassen. Kortom, door beelden te breken en hosties te ontheiligen trokken de gereformeerden een duidelijke scheidslijn tussen zichzelf en de rest van de samenleving. Hun stond een duidelijk doel voor ogen. Mede daarom zouden ze de zich tijdens de volgende decennia ontpoppen tot de meest uitgesproken tegenstanders van Filips II en zouden ze elke poging tot een terugkeer onder zijn gezag verwerpen. |
|
Het is woensdagmiddag. Geertje de Wael loopt met een boodschappenmandje langs de gracht. Ze moet haar vader helpen. Haar vader is bakker. Geertje brengt een brood naar de pastoor van de kerk. "Je weet het, Geertje. Niet blijven staan en direct naar de kerk lopen". Ze weet het. Er zijn veel arme mensen in de stad. Die hebben niet genoeg geld om brood te kopen. Uit wanhoop gaan sommigen stelen. Geertje heeft het brood diep in haar mandje gestopt. Ze is bijna bij de kerk. Geertje komt graag in de kerk. Er zijn mooie dingen te zien. Het gilde van haar vader heeft een prachtig altaar in de kerk staan. |
Mooier dan die van de andere gilden. Er staan ook beelden in de kerk. Het mooiste vindt Geertje het beeld van Sint Rochus met zijn hondje. Altijd wanneer ze er langs loopt aait ze het stenen hondje over zijn kop. Plotseling hoort ze geschreeuw. Ze schrikt en klemt het mandje dicht tegen zich aan. De deuren van de kerk worden open gegooid. Opgewonden mannen met boze gezichten komen naar buiten. Achter hen loopt de pastoor. "Wacht maar, we komen straks wel terug met onze mensen," roept één van de mannen tegen de pastoor. Als ze weg zijn loopt Geertje naar de pastoor. Zijn gezicht is rood van opwinding. "Ze zijn helemaal dol geworden," zegt hij. "Ze willen hier een Calvinistische kerk van maken. Ze dreigen alle beelden en altaren eruit te gooien. Luister Geertje, ga gauw je vader halen. Zeg dat hij een paar mannen moet meenemen. Ik ga de schout halen." Geertje zet haar mandje op een bank in de kerk. Zo hard ze kan rent ze naar haar vader. Ze vertelt hem hijgend wat er is gebeurd. Haar vader fronst zijn wenkbrauwen. "Als ze het maar niet in hun hoofd halen om aan ons altaar te komen", zegt hij. Hij stuurt één van de knechten weg om de andere bakkers te waarschuwen en even later is een hele groep bakkers en bakkersknechten op weg naar de kerk. Maar wanneer ze daar aankomen, is het al te laat. De ruiten van de kerk zijn ingegooid. De deur is kapotgeslagen. "Het was een grote groep mensen", vertelt de pastoor. Zijn stem trilt van woede. "Ze hebben de deur opengebroken. Binnen hebben ze alles vernield. Toen ik aankwam met de schout en zijn helpers, zijn ze gevlucht." Binnen in de kerk is het één grote ravage. Beelden liggen in stukken op de grond. Schilderijen zijn in repen gesneden. Geertje loopt met haar vader naar het altaar van de bakkers. Het lijkt wel door de bliksem getroffen. Bijna niets meer is er van over. Ook het beeld van Sint Rochus en zijn hondje is in gruzelementen geslagen. Wanneer ze de kerk uitkomen, ziet Geertje haar mandje op de grond liggen. Het brood is weg.
Als een orkaan joeg deze over het land. Het begon in de industriestreken van West-Vlaanderen en Brabant. Daarna trok de woede trok van het zuiden naar noorden, van Antwerpen naar Amsterdam en verder. Overal werden de kerken door een woedende menigte bestormd en geplunderd. Vooral de beelden moesten het ontgelden. Niet alleen de Calvinisten, maar ook mensen die geen werk hadden en straatarm waren, deden mee aan plunderingen. In Amsterdam begon de beeldenstorm op 23 augustus van dat jaar. De Oude Kerk en het Minderbroedersklooster werden geplunderd, maar de schade bleef beperkt. De kerkschatten waren voor het grootste deel tijdig in veiligheid gebracht. De hervormingsgezinde rijke burgerij greep de beeldenstorm aan om weer in het stadsbestuur te komen, nadat zij na de aanslag van de wederdopers hieruit door de katholieke burgers waren verdreven. Zij bezetten zelfs een deel van de stad. Temidden van deze tumult kwam Hendrik, de graaf van Brederode, naar Amsterdam. De calvinisten in de stad verwachtten dat hij de macht wel zou overnemen, maar Hendrik liet die kans voorbijgaan. Het jaar daarop moest hij de vlucht nemen. De Beeldenstorm in de Lage Landen door Hans Cools laatst bijgewerkt: 31-07-02 |