2732 |
De Lage landen (734 - 768) |
![]() Na de onderwerping van de Friezen door Karel Martel (734) waren het rivierengebied, de Vechtstreek, het Zuiderzeegebied, de streek van het tegenwoordige Velsen en tenslotte ook het verdere Friese gebied tot aan de IJsel en de Lauwers onder de macht gekomen van de Franken. Friesland verloor zijn onafhankelijkheid en werd als nieuw hertogdom (tot 885) bij het Frankische rijk ingelijfd. De kleinzoon van de vroegere Friese "koning" Frisia werd nu definitief opgenomen in het Frankische rijk. Daardoor kwamen een aantal landgoederen onder direct koninklijk gezag te staan. Deze goederen waren dus niet in leen gegeven, en de opbrengsten vloeiden rechtstreeks naar de koning. Het is aannemelijk dat de Frankische koningsgoederen in de Friese gebieden vroeger Friese koningsgebieden zijn geweest en de belangrijkste gebieden vormden. De koningsgoederen in Noord-Holland waren Texel, Wieringen, Medemblik, Velsen en Muiden. Een aantal van de namen die genoemd worden zijn niet meer terug te vinden. Waarschijnlijk betreft het hier streken die in later eeuwen aan het water moesten worden prijsgegeven. Uit de geschreven bronnen weten we dat de Frankische koningen, na het bedwingen van de Friezen, zogenaamd ‘koningsgoed’ in Frisia bezaten. Dit waren gronden die tot voordeel van de koning geëxploiteerd werden. Deze Frankische koningsgoederen gaan waarschijnlijk terug op Friese koningsgoederen. Ze kunnen dus informatie geven over het woongebied van de Friese koningen. De koningsgoederen vallen in drie typen te classificeren: ten eerste zijn het gebieden rondom de Romeinse castella, ten tweede belangrijke handelsplaatsen en ten derde gebieden die strategisch liggen aan riviermondingen. In Holland waren de koningsgoederen Texel, Wieringen, Medemblik, Velsen en Muiden, Noordwijk en wellicht Maasland. Eddinghem en Northwalde zijn niet meer te lokaliseren. In het centrale rivierengebied Dorestat, Vechten, Utrecht, Leut, Leusden met bossen en Muiden. In de huidige provincie Friesland komen we bijna geen Frankische koningsgoederen tegen. In Westergo wordt het Camminga hunderi genoemd. D.P. Blok leidt uit de naam Fronakre (Franeker) af dat dit ook een koningsgoed geweest zou kunnen zijn. Het element Fro (frô=heer) in de naam heeft namelijk betrekking op de koning. Hetzelfde kan ook gelden voor Vronen in Noord-Holland. Noord-Holland, en niet Friesland, was volgens J.C. Besteman het centrum van de Friese machtsuitbreiding Aldgisl en Redbad. Het zo goed als ontbreken van koningsgoeden in Friesland is daar de aanwijzing voor. |
In het Lex Frisionum wordt het Friese rechtsgebied door de Franken in drieën verdeeld. Deze driedeling wordt gemarkeerd door rivieren. In het zuiden is het het gebied tussen het Sincfal en het Vlie, in het midden tussen het Vlie en de Lauwers en in het Noorden tussen de Lauwers en de Weser. Deze driedeling heeft waarschijnlijk te maken met de drie fasen waarin de Friezen door de Franken onderworpen zijn. In 720 wordt Friesland tot aan het Vlie veroverd vervolgens wordt in 734 Friesland veroverd tot aan Lauwers, en met de overwinning op Wittekind, in 782, volgt ook het gebied tussen Lauwers en Weser.
Noord-Friesland werd in twee golven opnieuw gekoloniseerd. Als eerste werden de Noordfriese eilanden gekoloniseerd door Friezen die kwamen uit het gebied tussen de Weser en het IJsselmeer. Hiertoe behoorden de eilanden Sylt, Föhr, Amrum en vermoedelijk ook Helgoland en de hoger gelegen delen van Eiderstedt. Dit gebeurde in de 7e en 8e eeuw. In de tweede kolonisatiegolf die in de 9e en 10e eeuw plaatsvindt wordt het vasteland van Noord-Friesland en de Hallingen bewoond. |
In het zuiden en oosten van ons land werden veel boeren horigen. Veel dorpen daar behoorden tot de bezittingen van edelen of kloosters. In Vlaanderen, de duinstrook van Holland, Groningen, Friesland en Drenthe zijn vrije boeren vrijwel nooit horigen geworden. In die streken waren grote boerenbedrijven in het bezit van rijke vrije boeren of van rijke kloosters. Zij hadden arbeiders in dienst als dagloners. Deze mensen hadden een uiterst armoedig bestaan.
De nieuwe landheren die hierheen kamen met hun slaven lieten voor zichzelf vroonhoeven bouwen. In het gebied ten zuiden van de grote rivieren (Brabant) vormde de Austrasische adel de maatschappelijke bovenlaag. Veel boeren werden van hen afhankelijk en het aantal vrije, zelfstandige boeren nam sterk af. De toestand in het land werd echter stabieler. De voortdurende angst van de boeren voor beroving, vertrapping van de oogst, moord en roof door rovers of soldaten, verminderde. Voortdurend waren de adellijke grootgrondbezitters erop uit om hun bezit verder naar het noorden uit te breiden. In snel tempo werden de Brabantse zandgronden ontbost. Grote delen van het Kolenwoud (in de buurt van Brussel) verdwenen voorgoed onder de bijlen van de ontginners. De eerste Frankische kolonisten waagden zich op de Veluwe en raakten daar af en toe slaags met "Saksische rovers". Karel Martel kon voor zijn onderdanen aan het Friese front echter weinig doen, omdat hij geheel in beslag werd genomen door de strijd tegen de Arabieren, die het Frankische rijk waren binnengevallen. laatst bijgewerkt: 09-10-03 |