4407

Nederland (1840-1847)

Nederland (1832- 1840); Industrie en nijverheid (1800-1850); Nederland Indië
Willem ll (1840 - 1849)

In 1840 volgde Willem Frederik George Lodewijk van Oranje Nassau, de oudste zoon van koning Willem I en aanvoerder van Nederlandse troepen die in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Tiendaagse veldtocht (1831) ten strijde trok tegen de Belgen, zijn vader op als koning Willem ll van Nederland.

  Willem II had drie problemen toen hij aantrad; de staatsschuld, de nieuwe liberale grondwet en de groeiende onrust onder de bevolking.
Jan R. Thorbecke werd benoemd tot lid van de Dubbele Kamer tot herziening van de Grondwet.

  Willem ll was gehuwd met Anna Paulovna Romanova, de zuster van tsaar Nikolai (Nicolaas) I (1825-1855) en een dochter van de Russische tsaar Paul I (1796-1801). Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren: 

Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (de latere koning Willem III) (1817-1890)

Alexander Frederik Constantijn Nicolaas Michiel (1818 - 1848)

Willem Frederik Hendrik (1820 - 1879), bijgenaamd Hendrik de Zeevaarder

Willem Alexander Frederik Ernst Casimir (1822) 

Wilhelmine Sophie Louise (1824 - 1897)

De belangrijkste gebeurtenis uit zijn korte regeringsperiode is de invoering van een nieuwe liberale grondwet die in 1848 tot stand kwam onder druk van de revoluties die dat jaar overal in Europa plaatsvonden. De ministeriële verantwoordelijkheid werd ingesteld en er zouden rechtstreekse verkiezingen worden gehouden.

Al voor zijn koningschap gaf Willem grote bedragen uit aan (onder meer) zijn schilderijen verzameling. Hij had als koning steeds financiële problemen. Kort voor zijn overlijden leende hij van de tsaar nog een miljoen gulden. Zijn erfgenamen zgen zich, na zijn plotselinge dood, genoodzaakt verschillende veilingen te houden van onder meer zijn collectie schilderijen. Voor een deel werden zijn schilderijen door de tsaar gekocht: ze zijn nu nog steeds in De Hermitage in Sint Petersburg te bewonderen. 
In 1841 openden de twee Duitse broers Brennink-Meijer hun eerste winkel op de Oosterdijk in Sneek. In hun winkel waren stoffen en dameskleding te koop te koop onder de slagzin : "C&A is toch voordeliger".
In 1844 diende Thorbecke met 8 andere liberalen, de zogenaamde Negenmannen, een voorstel tot grondwetsherziening in, dat echter werd verworpen in 1845 waarna Jan R. Thorbecke niet herkozen werd.
Het was een zeer strenge winter in 44/45 en de jaren daarop mislukten de aardappeloogsten door het uitbreken van de aardappelziekte. De bevolking leed honger en de voedselprijzen waren torenhoog.

Doordat de winter van 1845 op 1846 zeer zacht was, waren de armenkassen nog redelijk gevuld waren en bestond er voldoende bereidheid om werkverschaffingsprojecten op te zetten. Zodoende kon een ramp nog worden afgewend.. Maar toen de aardappelziekte zich in 1846 opnieuw voordeed, was dit repertoire ontoereikend. De situatie werd verergerd door het gedeeltelijk mislukken van de teelt van rogge onder meer door het optreden van roest. Ook de tarweoogst nam onder invloed van een hete zomer en een muizenplaag af tot tweederde van wat normaal was. Dezelfde weersomstandigheden veroorzaakten in de laaggelegen gebieden een uitbarsting van koortsen, waarschijnlijk vooral malaria. Tot overmaat van ramp sloeg de winterse kou in 1846-1847 langdurig toe. De graanprijzen - vooral die van rogge - liepen in het voorjaar en de vroege zomer van 1847 zeer hoog op, terwijl de aardappelen schaars en dus duur bleven. Mensen met geen of geringe middelen kwamen daardoor in ernstige moeilijkheden.

Bij Koninklijk Besluit werd 2 mei 1847 tot een algemene biddag opgeroepen, maar directe leniging van de nood werd aan de gemeentebesturen overgelaten. Bij hen was, al na één rampjaar, de rek om afdoende hulp te bieden er een beetje uit. Nadat in september 1845, toen de aardappelprijzen voor het eerst begonnen te stijgen, in enkele Hollandse steden opstootjes waren uitgebroken, bleef het lange tijd rustig. Een tweede golf van onlusten, vaak van een ernstiger karakter, brak uit in juni 1847. Door de exorbitant hoge roggeprijzen nam een deel van de stedelijke bevolking in het noorden het heft in eigen hand. De onlusten begonnen in Harlingen, waar te hoop gelopen publiek een schip met voor Engeland bestemde aardappelen probeerde tegen te houden. Plunderingen volgden, onder andere van het huis van de burgemeester. In Groningen waren de onlusten het ernstigst. Hier riepen groepen werkloze arbeiders om brood. De autoriteiten zetten soldaten in, die met scherp schoten. Daarbij vielen vijf doden. Ook in Franeker, Leeuwarden, Zwolle, Deventer, Zutphen, Arnhem en Nijmegen was het onrustig. Radicaal-democratische journalisten gooiden olie op het vuur. Er ontstond een gespannen en broeierige situatie, die elk moment tot een uitbarsting kon komen. Toen het in de eerste maanden van 1848 in veel landen op het continent tot revoluties (of pogingen daartoe) kwam, verschoof ook in Nederland het politieke evenwicht.

Nadat in 1847 het eerste openbare telegram van de Nederlandsche Handel Maatschappij was verzonden, een bestelling van een partij koffie, bleef het rustig bij de telegraafdienst. In het eerste jaar werden er gemiddeld 4 telegrammen per dag verstuurd. In 1870 groeide dit uit naar 1.837.000 telegrammen, zo'n 5047 telegrammen per dag.

Nederland (1848-1860)

laatst bijgewerkt: 28-12-05