2529

Sarmaten, Iazygen, Roxolani (ca. 150 v. Chr. -)

In de 2e eeuw v. Chr., toen de Scythen de gehele noordkust van de Zwarte Zee waren gaan beheersen, verscheen een groep Iraanstalige nomaden met huifkarren en kudden paarden. Zij kwamen uit de steppen rond de Kaspische Zee en de monding van de Wolga en drongen door tot het gebied aan de benedenloop van de Don. Zowel Scythen als Grieken beschouwden deze nieuwelingen als niet-Scythisch, hoewel ze een overeenkomstige levenswijze hadden en hun taal – volgens moderne taalkundigen – nauw aan het Scythisch verwant was. Ze werden Sarmaten genoemd. 

De Sarmaten waren evenals de aan hen verwante Massagetae (Getae of Saka), Iazygen en Roxolani nomadenvolkeren die zich in de loop van de 6e eeuw v. Chr. hadden gevestigd op de Kaukasische steppen van Noord-oost Turkestan en Zuid-Rusland ten noorden van het Aral Meer. 

De Massagetae (Getae of Saka), domineerden in de zesde eeuw v. Chr. een groot gedeelte van Noordwest-Turkestan. Ten noorden van de Saka woonden de Kang-ju, bekend uit Chinese bronnen. In de tweede eeuw voor Christus nam het volk van de Aorsi de fakkel over als leidende natie van Noordwest-Turkestan.

Al deze volkeren blijken van Indo-Europese en meer bepaald Arische afkomst te zijn en hebben zich op een bepaald ogenblik in de geschiedenis van de agrarische Ariërs afgesplitst. Ze onderscheidden zich van de sedentaire landbouwbeschavingen door een aantal cultuurkenmerken waarvan de voornaamste zijn:

  • een economie gebaseerd op veeteelt, waarin het paard een steeds groter wordende rol speelde.
  • het gebruik van melk als hoofdbestanddeel van het dieet.
  • het gebruik van het paard als rijdier, waar het in vrijwel alle sedentaire beschavingen als trekdier fungeert.
  • het dragen van broeken i.p.v. losse klederen en van laarzen i.p.v. sandalen. De broek was het enige kledingsstuk dat te paard een vrij gebruik van de benen toeliet.
  • een strijdtechniek waarin de cavalerie centraal stond en het afvuren van pijlen vanuit het zadel.

De Massagetae (Getae of Saka) waren afkomstig uit het huidige Iran. De Perzen noemde hen Saka tigrakhauda, de Grieken dachten dat ze Scythen waren. Zij waren echter in feite de oosterburen van de Scythen. Het volk woonde in de omgeving van Khorazm dat nu deel uitmaakt van Uzbekistan. Zij zouden niet ver van de stad Bukhara hebben geleefd in het gebied ten noorden van de Yaxartes en in het bekken van de Ili. Later zullen we dit volk zien als heersers in oostelijk Iran en noordelijk Indië. 

In antieke bronnen wordt in de 6e eeuw v. Chr. voor het eerst van de Massagetae melding gemaakt. Het was in een veldslag tegen deze stam dat Cyrus II in 530 v. Chr. het leven liet. Na hun overwinning op de Perzen trokken de Massagetae de gebieden van de Zwarte Zee binnen en zouden zij ca. 500 v. Chr. in de regio van Dobrudja de stad Tomi stichten. De Romeinen maakten daar later Tomis van. De stad lag vlakbij het huidige Roemeense Constanta. De nazaten van de Massagetae werden Daciërs genoemd. Zij bouwden een rijk uit maar werden in 106 verslagen door de Romeinse keizer Trajanus. Tijdgenoten van de historicus Herodotos nemen echter aan dat de Massagaetae nadien als Alani (Alanen) werden gegroepeerd.

Volgens Herodotos vormden de Massagetae een volk van vissers en herders. Zij kenden goud, maar geen ijzer of zilver. Zwaarden en speren waren vervaardigd uit brons. Hun leefwijze had veel weg van die van de Scythen. Hun vrouwen leefden samen, maar elke man bezat slechts één echtgenote. Hierin verschilden ze van de Scythen.
De Massagetae aanbaden slechts één god: de Zon. De offerandes bestonden uit paarden. Hun leger streed zowel te paard als te voet. Het liefst hanteerden ze strijdbijlen. Archeologische vondsten over dit volk werden verricht ten noorden van de Zwarte Zee en in de Kaukasus. Russische archeologen konden echter aantonen dat dit machtig herdersvolk tot de 4de eeuw voor onze jaartelling sporen naliet rondom de Kaspische Zee, het Aralmeer en langs de bedding van de Amu Darya (Uzbekistan). Geweten is in elk geval dat de Getae of Saka Alexander de Grote bestreden hebben toen die 328 voor onze jaartelling het koninkrijk Sogdiana (Sogd) probeerde te veroveren. Sogdiana lag in het huidige Uzbekistan. Aangetoond is tevens dat zij contacten hadden met Uigurak, dat bevolkt was door de Uygur, die nu in hoofdzaak de Chinese provincie Xinjiang bewonen.

In de tweede eeuw v. Chr. trokken de Sarmaten naar het westen naar de steppen ten noorden van de Zwarte Zee. Geleidelijk namen zij Scythisch gebied in en dreven zij de Scythen in westelijke richting, naar de Donaudelta en het gebied van de Krim, waar ze nog gedurende enkele eeuwen voort zouden blijven bestaan als een apart volk vooraleer uit de geschiedenis te verdwijnen. 

Nadat tussen 110 - 106 v. Chr. de Scythen waren verslagen door de Pontische koning Mithradates de Grote. waren het de Sarmaten en de aan hen verwante Alanen en Jazygen die de nodige slagkracht vertoonden om de laatste Scytische zwerfridders uit het zuiden van Rusland te verdrijven en de ondergang van het Scythische rijk zouden bewerkstelligen in de eerste eeuw voor Christus. 

Rechts: Sarmatische klederdracht

 

Evenals bij de Scythen was het militaire en politieke gezag bij de Sarmaten verdeeld tussen mannen en vrouwen. Als krijgers waren ze geen licht bewapende boogschutters te paard, maar zware cavalerie, met metalen helmen en ijzeren maliënkolders, gewapend met lange lansen. Deze bewapening, was totaal onbekend in Europa en de grensgebieden van Eurazië en een lange tijd wist men niet hoe men zich daartegen moest verzetten. Pas in 375 n.C. bracht het Romeinse rijk voortaan zijn eigen zware cavalerie-eenheden in het veld. Ze verbleven ongeveer 500 jaar in de Pontische Steppe, totdat ook zij in de 4e eeuw n.C. door de invallen van de Goten en ten slotte van de Hunnen naar het westen werden gedreven. 

De Sarmaten waren bijzonder creatief in het zich aanpassen aan een andere cultuur. De Sarmaten werden in het Bosporuskoninkrijk de leiders van een indrukwekkend, welgesteld, in culturele zin gemengd imperium. Op een zeker moment reikte dit imperium van de monding van de Dnestr tot aan Colchis in de zuidoosthoek van de Zwarte Zee. Toen de Sarmaten eeuwen later uit de Pontische steppe werden verdreven en hun volken hun weg vonden naar Midden- en West-Europa, maakten ze opnieuw gebruik van dit vernieuwende talent. Ze drongen door in de agrarische gemeenschappen in de randgebieden van het uiteenvallende Romeinse rijk en creëerden een nieuw beeld van maatschappelijk leiderschap: de geharnaste ridder te paard. 

Letterlijk gesproken is er nog één plaats waar Sarmaten leven: de Osseten in de Kaukasus, nakomelingen van de Alaanse groep van de Sarmatische stammen, hebben hun Indo-Iraanse spreektaal en tradities behouden. Sarmatische vrouwen die aan de rivier de Molotsjnaja waren begraven, lagen daar in kurassen met geschubd pantserwerk, met lansen, zwaarden of speren. 

Volodja Goegoejev, archeoloog en opgegroeid in Aleksandrovka een nieuwbouwwijk aan de noordoostrand van de stad Rostov, heeft in de aardheuvels van Kobiakov sporen gevonden van honderden graven die dateerden van de Bronstijd tot in de Romeinse periode. Hij vond een kamer die in de aarde was uitgegraven en op de bodem lag een skelet van een Sarmatische prinses, tussen 20 en 25 jaar oud, die ergens in de 2e eeuw was gestorven. Ze lag daar met haar schat aan cultische juwelen (een compleet Iraans pantheon van gouden dieren- en mensenfiguren) en had in het graf haar eigen strijdbijl bij zich, evenals het tuig van haar tweetal paarden. Al deze voorwerpen zijn nu te zien in de schatkamer van het Museum van Rostov. 

De Sarmaten stonden zeker dichter bij hun Centraal-Aziatische culturele wortels dan de Scythen. Ze brachten een nieuwe decoratieve traditie mee: aan de ‘dierlijke stijl’ voegden ze een voorkeur toe voor zware siervormen en voor metaalwerk bezet met gekleurd email en halfedelstenen. 

Al aan het eind van de 17e eeuw speelde een culturele catastrofe af. Er waren grote, bewapende troepen Russen die voor hun beroep graven leegroofden in de pas veroverde gebieden van Siberië. In 1718 decreteerde Peter de Grote dat alle archeologische vondsten moesten worden overgedragen aan plaatselijke gouverneurs, met een schets van de plaats waar ze waren gevonden. Hiervan trokken de koerganrovers zich weinig aan, al wist men voldoende bij hen terug te halen voor de kern van de keizerlijke verzamelingen in Sint-Petersburg. Maar toen de Russen zich aan het eind van de 18e eeuw langs de kust van de Zwarte Zee begonnen te vestigen, werd plundering een regelmatige bezigheid. Vooral de kozakken vonden hier een nieuwe bron van rijkdom. De schitterende natuurstenen graven en catacomben van het Bosporuskoninkrijk werden geschonden en de inhoud werd gestolen; de resterende muren, torens en monumenten van kolonies als Tanais en Olbia werden neergehaald en gebruikt als bouwmateriaal. Grondbezitters hadden recht op alles wat op hun landerijen werd gevonden. Kapitein Poelentsov, een kozak, werd beroemd omdat hij gedroomd had van een begraven schat en de 20 daaropvolgende jaren doorbracht met als een gek kuilen graven. Uiteindelijk heeft hij, zuiver toevallig, een waardevolle en ongewone verzameling munten gevonden.

Bronnen: De geschiedenis van de kozakken

In de 1e eeuw na Chr. waren de Sarmaten tot voorbij de Don getrokken en hadden zich tenslotte aan weerskanten van de Daciërs gevestigd. De Iazygen bewoonden de Hongaarse laagvlakte tussen de Donau en de oostgrens van Dacië, terwijl de Roxolani neerstreken tussen de Dneistre en de Donau. De Sarmatiërs waren uitstekende boogschutters en ruiters.

Tijdens Trajanus' veldtochten tegen Decebalus van Dacië (101-106) was Dacië (Roemenië) aan drie kanten omringd door Sarmatiërs.

Tacitus schreef: Roven en plunderen, niet oorlog voeren, is hun hartstocht... (Het) is een bende vrijbuiters die er hun zinnen op hebben gezet het land te ruïneren. Bij een cavalerieaanval zijn zij onstuimig. meedogenloos en onweerstaanbaar. Als wapen hebben ze lange speren of sabels van enorme omvang, die ze met beide handen hanteren. 
Een hoofdman draagt een maliënkolder van ijzeren plaatjes of de taaie huid van dieren. 

Dat was dus het volk, dat zich in de eerste jaren van de Keizertijd een weg baande door Europa, opgejaagd door hun eigen agressieve buren, de Alanen, om uiteindelijk neer te strijken in gebieden die anders misschien door de Marcomannen en andere Germaanse stammen zouden zijn bezet. 

Na de grote inval van Marcomannen, Quadi en Iazygen in Italië (167) onder keizer Marcus Aurelius (161 - 180) werden grote aantallen van hun bezittingen beroofde Germanen en Sarmaten op transport gesteld, deels om dienst te nemen in de hulptroepen, deels om in de noordelijke provincies kolonies te vormen. Voordat de pas veroverde gebieden echter deugdelijk konden worden georganiseerd, zag Marcus Aurelius zich gedwongen een opstand in Syrië te onderdrukken en tegen de tijd dat hij zijn handen weer vrij had, was de situatie andermaal verslechterd.

In het begin van de derde eeuw kwamen de Sarmaten opnieuw in de verdrukking toen de Goten zich aan de noordkant van de Zwarte Zee vestigden. Keizer  Maximinus Thrax (235-238) voerde verschillende veldtochten tegen hen langs de benedenloop van de Donau.

laatst bijgewerkt: 12-06-07

colofon