1069

Soemerië (2800 - 2400 v. Cr.)

Soemerië (2900 - 2800 v. Chr.)
Tussen 2800 en 2400 v. Chr. kenden de stadsstaten van Soemerië hun hoogste bloei. Dat dit een welvarende periode was, blijkt uit de toename van geschreven documenten
In de onderste laag van de opgraving van het tempelcomplex in Dsjemdet Nasr bij Kisj ( ± 2800 - ± 2600 v. Chr.) zijn een grote hoeveelheid kleitabletten gevonden met een soort beeldschrift. Verder veel aardewerk, gedraaid op de pottenbakkersschijf, beschilderd met driehoeken, ruiten en rechthoeken in verschillende kleuren. Soms zijn er ook beschilderingen van planten en dieren aangebracht. Het aardewerk is zeer dun en hard gebakken. De voornaamste vorm is de buikige pot met een vlakke bodem. Uit dezelfde periode is ook veel vaatwerk van zilver teruggevonden, zoals in Uruk lll, soms ook van koper of van lood. 

Soemerië groeide uit tot de rijkste wereldmacht. Het trok de handel aan van het oostelijke Middellandse Zeegebied tot aan de Indusvallei. Dat de welvaart in de stadsstaten door de bloeiende handel en nijverheid enorm was toegenomen, blijkt uit de grafgiften in de Koningsgraven van Ur, Kisj en Mari. Behalve voorwerpen zijn er ook de lichamen gevonden van de mensen die geofferd werden. 

Meer dan 1000 jaar lang betwistten de stadstaten elkaar om de heerschappij over het land aan de benedenloop van de Eufraat en Tigris. Soms ging de ene stadstaat de andere stadsstaten overheersen. Telkens weer trokken de legers van de verschillende steden tegen elkaar ten strijde. 

Vaas uit Khafajah (3e millennium v. Chr.)

Over deze machtsstrijd tussen twee steden gaat het verhaal "Enmerkar en de witte magie". Nadat Enmerkar, koning van Uruk had geweigerd zich te onderwerpen aan de vorst van Aratta, wordt de strijd uitgevochten tussen twee tovenaars. In het duel delft de kwaadaardige mannelijke tovenaar die het vee heeft behekst, zodat het geen melk meer geeft, het onderspit tegen een vrouw. In "Enmerkar en de Heer van Aratta" gaat het opnieuw om de rivaliteit tussen de steden Uruk/Kulab en Aratta. Aratta weigert zich te onderwerpen aan Uruk en kostbare grondstoffen te leveren voor de tempel van Inana. De Heer van Aratta stelt drie onmogelijke voorwaarden die achtereenvolgens toch worden vervuld. Het verhaal vertelt dat Enmerkar  aan zijn boodschapper een boodschap wilde meegeven, die zo omvangrijk was dat deze haar niet kon onthouden

Omdat dit te veel was voor de mond van de boodschapper, en hij de woorden niet kon weergeven, vormde de Heer van Kulab (=Uruk) wat klei en zette de woorden daarop neer als op een tablet. Vóór die dag bestond het zetten van woorden op klei nog niet, maar nu, toen Utu opkwam, was het zo: de Heer van Kulab had woorden neergezet op klei - zo was het!"

Hierin wordt in feite de geboorte van de literatuur beschreven. Een medium dat eerst alleen werd gebruikt voor administratieve doeleinden, wordt nu gebruikt om ene ingewikkelde boodschap over te brengen. En deze boodschap op het kleitablet vormt voor de Heer van Aratta een nieuw raadsel: niet alleen heeft Uruk drie onmogelijke opdrachten vervuld (een net gevuld met graan, een scepter , gemaakt van een nieuwe grondstof en een "hond" van onbestaande kleur, maar er nog iets nieuws aan toegevoegd. Zo bewees Uruk zijn technologische superioriteit en het verhaal eindigt met wat een soort handelsovereenkomst moet zijn. Tegenover de kostbare metalen en edelstenen van Aratta zal Uruk graan en vee leveren.

Omdat deze oorlogen een steeds bitterder karakter kregen, werden er in de verschillende stadsstaten koningen aangesteld. Uit naam van de God Enlil, moest hij in tijd van oorlog en in tijd van vrede zijn volk beschermen. Ook moest hij zorgen voor de tempelbouw, het onderhoud van de kanalen, recht spreken en wetten opstellen die een ieders rechten moesten beschermden. Eerst werden de Soemerische koningen gekozen, maar later werd het koningschap erfelijk. De koningen werden rijke vorsten. Zij leefden in steeds grotere weelde leven. Sommige koningen gingen beweerden dat zij door de Goden waren aangewezen en dat zij zelf halfgoden waren. Zij lieten zich opvolgen door hun oudste zoon. Van de koningen die in Soemer hebben geheerst, weten we vaak niet meer dan een naam: 

Meskiagsher, koning van Soemer (2815-2791) en stichter van Erech (Uruk), werd opgevolgd door zijn zoon Enmerkar (ca. 2790 tot 2784) (Erech-dynastie). 
Na hem kwamen zijn generaal Lugalbanda (Erech-dynastie) (2783-2758), Gilgamesj (Erech-dynastie), volgens de Soemerische koningslijst de vijfde koning van de eerste dynastie van Uruk (2757-2703) en held in vele verhalen en legenden.  Enmebaraggesi (2702-2675) (Kish-dynastie), de stichter van de Enlil-tempel, Agga (2674-2650) (Kish-dynastie). Masan Nepadda (2649-2613) (1e dynastie van Ur). Deze werd opgevolgd door zijn zoon Aan Nepadda (2612-2576) (Ur-dynastie), Lugalan Nemundu (2575-2543) van de Soemerische stad Adab, volgde hem op. Mesilim, koning van Soemer (2542-2508) (Kish-dynastie), Ensis (2507-2469), onderkoning van Soemer (Ur-dynastie),).

Naarmate de Soemerische stadsstaten welvarender werden, werden de heiligdommen groter en fraaier. Ook werden er vele nieuwe tempelcomplexen gebouwd, veelal met meerdere etages boven elkaar (o.a. die van Assur, Mari, Esjunna en Chafadsji). De tempels waren meestal lange, rechthoekige gebouwen met aan de smalle kant het altaar en de ingang aan de lange kant. 

Steeds bevond zich naast de tempel een hof, waar omheen de vertrekken lagen van de priesters en beheerders. 

Binnen in de tempels lieten de voorname mannen en vrouwen stenen beelden plaatsten om bij de goden te bidden voor gunsten. De beelden stonden in een aanbiddende houding, met gevouwen handen. Vaak droegen ze een bekertje, waarin een plengoffer kon worden gebracht. De ogen bestonden uit ingelegde stukken steen of schelpen.  Ze waren onnatuurlijk groot en staarden recht voor zich uit. De mannen droegen baarden (behalve de priesters) en wollen rokken met een kartelzoom. De vrouwen hadden het haar opgestoken en waren gekleed in lange gewaden.

Soemerië (2800 - 2400) vervolg

laatst bijgewerkt: 03-01-03

colofon