6603 Portugezen in Marokko (1458 - 1500)

onder constructie

Marokko (1472 - 1454) Portugal (1385 - 1495) Portugezen in Afrika

De succesvolle verkenningen hebben in de geschiedschrijving enigszins verhuld welke blunders Hendrik heeft begaan. Zo ontwierp hij zestien jaar na de verovering van Ceuta (1415) het plan om het Marokkaanse bolwerk Tanger in te nemen. Tegen dit plan bestond veel weerstand. Zou men al het geld en alle inspanningen, al het bloed, niet beter kunnen opofferen aan de herovering van het zuidelijke, door de Arabieren bezette deel van Spanje, bijvoorbeeld door een aanval op Granada? Maar opnieuw wist Hendrik alle bezwaren weg te wuiven en opnieuw bracht hij een ongekende invasiemacht op de been, gesanctioneerd door de paus. Het werd een complete ramp. De expeditie kon niet geheim worden gehouden. Er dienden zich minder schepen aan dan er waren besteld en van de 14.000 soldaten kwamen er 8000 niet opdagen. Tanger was veel beter verdedigd dan men had vermoed, de bestormingsladders waren te kort, de kanonskogels te licht en de Portugezen werden ingesloten. Hun aftocht werd in een verdrag geregeld op voorwaarde dat Ceuta zou worden opgegeven. Zolang dat niet het geval was, hielden zij Hendriks jongere broer Fernando in gijzeling.

Vermoedelijk trok Hendrik zich terug in Ceuta, waar hij wekenlang in bed bleef liggen. Ondanks aandringen van de Marokkanen, die terecht op het verdrag wezen, gaven de Portugezen de stad Ceuta niet op. Fernando kwijnde weg in een Marokkaanse cel en dat was toen ook al geen pretje. Hendrik krabbelde weer overeind. Als zestigjarige zou hij zich enigszins revancheren door de inname van een andere Noord-Afrikaanse vestingstad, Alácer-Ceguer.

Op 17 oktober 1458 zeilden koning Afonso V en de inmiddels 65-jarige Dom Henrique, beiden zeer erop belust de strijd met de moslims aan te binden, met een Portugese armada van 280 schepen naar Marokko. Aan boord van de vloot bevonden zich 20.­000 tot 25.000 manschappen. De koning wilde de stad direct aanvallen. maar Henrique bracht  Afonso V van dit plan, door hem erop te wijzen dat een aanval op de kleine havenstad Alcácer Ceguer meer kans van slagen had. Nadat eerst het strand bij Alcácer Ceguer was gezuiverd van Moorse soldaten vielen de Portugezen op 22 oktober de stad Alcácer Ceguer aan. Tegen middernacht gaven de verdedigers zich gewonnen en de dag ontruimden zij de stad. Hoewel de verovering van het kleine havenstadje een wel erg bescheiden resultaat was van zo'n groots opgezette onderneming, was het verlies van Alcácer Ceguer een grote slag voor Moley Abdelac, de koning van Fez. Gedurende de maanden november en december voerde de koning van Fez talrijke aanvallen op Alcácer Ceguer uit, waarbij hij met de in 1437 bij Tanger buitgemaakte artillerie bressen in de stadsmuur probeerde te schieten. Maar zijn aanvallen liepen keer op keer stuk op de hardnekkige verdediging van de Portugezen. Een nieuwe belegering en nieuwe aanvallen in 1459 hadden evenmin succes, omdat de muren inmiddels hersteld waren en de verdediging van Alcácer Ceguer verder versterkt was. Toen de Moren vernamen dat in Lissabon een expeditie werd voorbereid om de belegerde stad te ontzetten, trokken de Moorse aanvallers zich terug. De capitão van Alcácer Ceguer, Dom Duarte de Menezes, verwierven zich met de heroïsche verdediging van de stad een grote reputatie, ook onder de Moren.

Na het overlijden van Dom Henrique in 1460 was koning Afonso V geenszins van plan zijn kruistocht in Marokko op te geven. Hij zou zich met zijn Marokkaanse avonturen de bijnaam `De Afrikaan’ verwerven. Op 7 november 1463 voer de koning uit voor een nieuwe poging Tanger te veroveren en daarmee wraak te nemen voor zijn in Fez overleden oom Fernando. Hij ontscheepte zijn troepen in Alcácer Ceguer en lanceerde vandaar tot drie keer toe een vergeefse aanval op Tanger. Bij de derde poging wisten de aanvallers op de muren van de stad te komen, maar de verdedigers slaagden erin hen weer­ van de muren te verdrijven. Hierbij vonden meer dan tweehonderd Portugezen de dood toen zij van de muren te pletter vielen. Afonso V wilde niet onverrichter zaken naar Portugal terugkeren. Het probleem was echter dat hij weinig verstand had van militaire tactiek en militaire organisatie en dacht dat op het slagveld persoonlijke dapperheid de doorslag gaf. De koning bleef de gehele winter in Marokko en maakte in alle richtingen jacht op de bewoners van dat land, om hen als slaven te verkopen. Begin 1464 viel hij met 800 ridders in de bergen van Benefacu, in de buurt van Arzila, in een hinderlaag. Zijn leven werd ternauwernood gered door Dom Duarte de Menezes die zich voor zijn koning opofferde, door zich dood te vechten. De veldtocht werd na deze gebeurtenis als mislukt beschouwd en afgebroken. Afonso V keerde terug naar huis.. Zijn broer Dom Fernando behaalde echter wel een militair susses in Marokko. In 1469 voerde hij een succesvolle aanval uit op de Atlantische havenstad Anafé, in het koninkrijk Chaouïa. De stad werd veroverd, geplunderd en verwoest.


nog bewerken

De macht van de Marinidische sultans in Marokko is sedert 1420 tanende. Zij regeren slechts in naam, terwijl de feitelij­ke heerschappij wordt uitgeoefend door een dynastie van viziers, de Watt­_sids. In 1465 komt aan deze situatie een einde en gaan de Watt_sids ook formeel heersen. Daar­mee breekt een periode van burger­oorlogen aan. Als Afon­so V ver­neemt dat de­ stad Fez al geruime tijd belegerd wordt door Mol­lexe­que, de heer van Arzila, acht hij het tij gunstig voor een nieuw militair avontuur in Marokko. Hij verschijnt onver­wachts op de avond van 20 augustus 1471 voor Arzila met onge­veer 400­ schepen, waarop zich 24.000 man bevinden. De expeditie heeft de allure van een kruistocht: de ko­ning, kroonprins João en bijna de gehele adel zijn van de partij. Het moreel van de troepen is hoog. Op de morgen van 21 au­gustus gaat de koning als eerste aan land en in drie uur is de gehele leger­macht ontscheept. Volgens Car­val­ho staat er een zware storm en komen daardoor 200 man in de golven om. Divine, die zijn bronnen niet geeft, vermeldt dat er `bij rustig weer' 300 man bij de landing verdrinken. Nog dezelf­de dag wordt Arzila geheel omsingeld en is de voorbe­rei­ding voor een be­storming vol­tooid. Hoge zeeën beletten echter voorals­nog het uitladen van de artillerie. Als na drie dagen twee bom­bardons zijn ontscheept, wordt de aanval ingezet. Er worden met dit geschut zulke grote bressen in de stads­muur ge­schoten, dat de Portu­gezen nog dezelfde dag de stad kun­nen binnendringen. Als het de moslims duidelijk is geworden dat op genade niet te rekenen valt, trekken zij zich terug in de moskee en in de citadel, vast van plan hun huid zo duur mogelijk te verko­pen. De Portugezen forceren de deuren van de moskee, waarna ongekend hevige man tegen man gevech­ten uitbre­ken. De moslims verdedigen zich dapper tegen hun fanatiek strijdende belagers. Deze worden geleid door de graaf van Marialva, die te paard gezeten de weg vrijmaakt om met zwaarden op de Moren in te hak­ken. De moslims snijden de pezen in de voorbenen van Marialva's paard door, waardoor de graaf ter aarde stort en onder een regen van zwaardslagen sterft. Bij de citadel wordt even­eens man tegen man ge­vochten, waarbij koning Afonso V en kroonprins João het voorbeeld gevend, in het gewoel mee­vechten. Als op de avond van 25 augustus, de feestdag van Sint Bartholo­meus, de strijd gestre­den is, toont de 16-jarige prins João vol trots zijn door de vele uitgedeelde hou­wen gekartelde zwaard. Terwijl de moskee nog vol lijken ligt, slaat de ko­ning zijn zoon, die vandaag zijn bloeddoop heeft ondergaan, tot ridder. Dit gebeurt boven het stoffelijk over­schot van de graaf van Marialva, met de beroemde woor­den: `moge God je een zo'n dapper ridder maken als deze hier is geweest’. De buit bedraagt 800.000 gouden dobras. Boven­dien nemen de Portugezen twee vrouwen en een zoon van Mol­lexeque gevangen; zij worden als gijze­laars naar Portu­gal gezonden en zullen in 1472 geruild worden tegen het stoffe­lijk overschot van de in 1443 in Fez overle­den prins Fernan­do.

Tijdens de strijd om Arzila, realiseert Afon­so V dat de daar­van noor­delijk gelegen stad Tanger na de verove­ring van Arzila niet meer door de moslims vanuit het binnenland be­voorraad kan worden en dat deze stad ook spoedig in zijn handen kan vallen. Deze ge­dachte is juist. De verdedigers van Tanger wachten de Portugese aanval zelfs niet af. De mos­lims, vrezend dat Tanger het lot van Arzila zal delen, evacue­ren de stad. Als de hertog van Bragança op de naam­dag van de kerkvader Augustinus (28 augustus), op last van Afonso V Tanger binnentrekt, vindt hij de stad verlaten. Mollexeque, die na zijn inname van de stad Fez de troon van het gelijknamige koninkrijk heeft beste­gen, heeft zich, zodra hij van de Portugese landing bij Arzila had vernomen, ge­haast de stad te hulp te snellen. Als hij in Alcácer Quibir aankomt, verneemt de koning dat Arzila gevallen is en dat enige van zijn gezinsleden zich in gijzeling bevin­den. Hij begrijpt hij dat hij te laat is en geeft er de voorkeur aan vrede te slui­ten. Hierbij berust hij in het verlies van Arzila en Tanger. Er breekt nu een langdurige periode van vrede tussen Portugal en het koninkrijk Fez aan. Deze periode zal voortdu­ren tot het jaar 1500.

In 1471 lukte het de Portugezen eindelijk om Tanger te veroveren. 

João II (1481-1495) verwerft zich invloed aan de Atlantische kust van Centraal en Zuid-Marokko door bondgenootschappen te sluiten met de bewoners van verschillende havensteden, alsmede met de koning van Chaouïa. De bestuurders van de havensteden en de koning van Chaouïa stellen zich in de jaren 1486-1488 onder protectie van de Portugese kroon. Dit leidt in die jaren tot het vestigen van Portugese factorijen in de haven­ste­den Anafé, Aza­mor, Safi en Massa, terwijl in 1492 ook een factorij in Mazagão gesticht wordt. De factorijen hebben ten doel met handel­drijven goud te verwerven, waarmee de handel van de moslims in dit edele metaal uit Zwart-Afrika dwars door de Sahara naar havens aan de Middelland­se Zee wordt afge­tapt. Ook verkrijgen de factorij­en goe­deren die elders in West-Afrika tegen goud, ivoor en slaven wor­den geruild. Het doel van de Portugese aanwezig­heid aan de Atlantische kust van Marok­ko is niet alleen van commerciële aard; het gaat ook om het be­schermen van de christelijke visserij voor de Marok­kaanse kust en van de Portuge­se scheep­vaart naar Guinée, langs deze kust.

Slechts eenmaal leidt de expansie­politiek van João II in Marokko tot kortstondige hervatting van de strij­d met het koninkrijk Fez. In het voorjaar van 1489 laat hij aan de Luccus, tus­sen Lar­ache en Al-Ksar al-Kabir (Alcá­cer Qui­bir) fort Graci­o­sa bouwen. De koning van Fez ziet in de bouw van het fort zowel een bedreiging van de belang­rijke haven­stad Larache, als van Al-Ksar al-Kabir. Als deze laatste stad in handen van de Portu­gezen zou vallen, ligt de weg naar Fez voor hen open. Nog voor het fort gereed is, valt de koning van Fez het aan. Het kleine Portu­gese garnizoen verdedigt zich vanachter de bakstenen muren zeer fanatiek. De gouverneur van Madeira, João Gonsal­ves da Câmara, en zijn zoon Simão rekruteren in de zomer van 1489 in de Algarve troe­pen om hun bedreigde landge­no­ten in fort Graciosa te hulp te snel­len. Het fanatie­ke verzet van het Portu­gese garnizoen van het fort doet de koning van Fez vrezen, dat hij Graciosa alleen ten koste van zeer zware verliezen kan innemen. Hij biedt koning João II vrede aan, op voor­waarde dat het garnizoen het fort verlaat. Dit aanbod wordt aanvaard, omdat de rivier de Luccus te ondiep is gebleken om de verzamelde versterkingen aan te voe­ren.

Portugezen in Marokko (1500 -)

Gemaakt: 10-06-10

colofon