7507 |
Portugezen in Marokko (1500- )
Onder constructie |
![]() |
![]() |
In 1500 probeerde de Spaanse gouverneur van de Canarische eilanden, Alfonso de Lugo, vaste voet te verwerven in het gehucht Agadir aan de kust van Zuid-Marokko. De Portugese protesten bij de Spaanse koning, dat met de vestiging van de Andalusiërs in Zuid-Marokko het Verdrag van Tordesillas geschonden werd, leidde ertoe dat de Spanjaarden zich terugtrokken, maar keerden in 1504 in Agadir terug. De Portugezen hitsten de moslimbevolking met succes op tegen de Spaanse indringers, die na verloop van tijd gedwongen werden uit Agadir te vertrekken. In 1505 bouwden de Portugezen nabij Agadir een klein fort dat later werd vergroot en waarin een garnizoen werd gelegerd. Het fort kreeg de naam Santa Cruz de Cabo Guer. In de havenstad Mogador liet de Portugese koning eveneens een vesting bouwen: het Castelo Real. Na de bouw van deze forten vatte koning Manuel het plan op ook elders aan de Atlantische kust van Marokko forten te laten bouwen om de Portugese militaire aanwezigheid in het verdeelde land te vergroten. Vanuit deze steunpunten aan de kust zou dan het Portugese gezag geleidelijk aan naar het binnenland kunnen worden uitgebreid. De forten zouden ook bescherming bieden aan de daarin gevestigde factorijen tegen aanvallen van de moslims en Portugese handelaars bescherming bieden tegen Genuese en Castiliaanse concurrenten. Tegen het einde van het jaar 1507 bestreden twee neven van Aliadux, de overleden kaïd van Safi, een stad ten noordwesten van Marrakech, elkaar de macht om de stad. Voor koning Manuel was deze interne verdeeldheid aanleiding om Diogo de Azambuja, de capitão van het Castelo Real in Mogador, naar de stad te sturen. Ook het kleine eskader van Garcia de Melo, dat voortdurend in de Straat van Gibraltar kruist, om de christelijke scheepvaart tegen overvallen van moslimpiraten te beschermen, werd naar Safi gedirigeerd. Diogo de Azambuja trad op al;s bemiddelaar tussen beide kemphanen te bemiddelen e blijkbaar met succes. Dit gaf Diogo de Azambuja de gelegenheid zijn troepen te ontschepen om de stad bij verrassing in te kunnen nemen. Hij wachtte slechts op een aanleiding de stad te overrompelen. Een grove belediging van een Portugees door een moslim was het voorwendsel om in te grijpen en zich van Safi meester te maken. Er is over gespeculeerd wat Diogo de Azambuja, die een eigenzinnig man was, ertoe bracht Safi op eigen gezag in te nemen. Wellicht had hij er lucht van gekregen, dat een van de beide neven samenspande met Castilianen om de stad over te dragen aan hertog Medina-Sidonia, die zich in 1497, bij een van de vele Andalusische expedities aan de Marokkaanse noordkust ook al meester had gemaakt van Melilla. Ofschoon een aantal inwoners van Safi de stad waren ontvlucht, legden de meeste bewoners zich gemakkelijk neer bij de Portugese overheersing. Diogo de Azambuja liet in Safi een citadel bouwen, waarin een garnizoen gelegerd werd. Terwijl de zaken zich in het zuiden van Marokko voor de Portugezen gunstig gingen, kwam hun positie in het noorden in 1508 onder grote druk te staan. Het Portugese garnizoen van Arzila werd door de koning van Fez langdurig belegerd . Toen de citadel dreigt te vallen, daagde hulp uit Andalusië op, waardoor het gevaar werd afgewend. Castilië had alle belang bij de militaire aanwezigheid van Portugal in Marokko. Het was namelijk de beste en goedkoopste garantie tegen een onverhoedse Moorse invasie op de kust van Andalusië. Ook eerder hadden de Portugezen in het noorden van Marokko hulp gekregen uit Andalusië. Al in 1502 hadden Ferdinand en Isabella de inwoners van Sevilla opgeroepen een stad die belegerd werd door de Moren uit Fez, te hulp te komen. In 1509 soiten Portugal en Castilië het Verdrag van Sintra, dat een einde maakte aan de onderlinge rivaliteit van beide landen in de Magreb. Portugal kreeg vrijheid van handelen in Marokko en Castilië zou proberen een eind te maken aan de piraterij aan de noordkust van Afrika, die een voortdurende bedreiging vormden voor de scheepvaart en visserij. In 1509 veroverde kardinaal Jimenez de Cisneros, de havenstad Oran, de stad die in 1501 al doelwit was geweest van een vergeefse Portugese aanval. In het daaropvolgende paar jaar veroverden de Castilianen tal van NoordAfrikaanse piratenhavens, waaronder Algiers, Bougie, Tunis en Tripoli en bouwden er forten en legden de steden een schatting op. Aan de Atlantische kust van Chaouïa in Centraal Marokko, moesten de Portugezen in 1508 een tegenslag incasseren. Moulay Zayyan, een kaïd uit Azamor (Azemmour), had koning Manuel bescherming gevraagd tegen de aspiraties van de koning van Fez. Manuel zegde de kaïd hulp toe en stuurde klein legertje van 2.500 man. maar aangekomen bij Azamor wachtte de Portugezen een onplezierige verrassing. Zij vonden de stadspoorten gesloten en de muren goed voorzien van geschut. Moulay Zayyan bleek zich intussen met zijn belager, de koning van Fez, te hebben verzoend en had vervolgens diens hulp ingeroepen tegen de Portugezen. Vanaf de muren maken de Moren zich vrolijk over de ontgoochelde Portugese soldaten; zij lachen hen uit en vragen spottend: `Geloven jullie nu werkelijk Azamor te kunnen innemen met een karveel?' Er zat voor de Portugezen niets anders op dan af te druipen. Koning Manuel besloot daarop dat hij Azamor zou veroveren. Diogo de Azambuja had door zijn opvliegende karakter en autoritaire optreden als gouverneur van Safi zoveel weerstand gewekt bij de moslimbevolking, dat een delegatie naar Lissabon reisde om zich bij koning Manuel over hem te beklagen. Zij vonden bij de koning gehoor en de gouverneur van Safi werd van zijn functie ontheven er werd een nieuwe capitão aangesteld van het garnizoen: Nuno de Ataíde. Het burgerbestuur werd overgedragen aan een Moorse edelman die de Portugezen goed gezind was. Dit bleek een goede beslissing te zijn geweest. Zou deze politiek ook in andere door de Portugezen bezette plaatsen in Marokko zijn toegepast, dan zou dat hun positie in dat land danig versterkt hebben. De nieuwe Moorse machthebber leverde de Portugese garnizoenscommandant een groot contingent Moorse hulptroepen, die hem onschatbare diensten bewezen bij zijn operaties tegen Moren die zich niet aan de Portugezen wilden onderwerpen. Bij het invallen van de nacht vielen de Portugezen onverhoeds aan en dook plotseling ergns op waar men hem niet verwachtte. De een na de andere stam onderwierp zich en waren bereid schatting te betalen aan de koning van Portugal. Zijn expedities strekten zich zelfs uit tot aan de stad Marrakech, aan de voet van het Atlasgebergte. De verontruste Moorse stamhoofden in het binnenland brachen een grote strijdmacht op de been waarmee zij op 23 december 1510 het beleg sloegen voor de stad Safi. De situatie was gezien de omvang van de belegeringsmacht, voor de Portugezen zeer bedreigend, maar Safi hield stand, mede dankzij aanzienlijke versterkingen, die waren aangevoerd uit het Andalusische Cádiz, maar het tezelfdertijd belegerde Castelo Real in Mogador gingvoorgoed verloren. Onder het bestuur van Nuno de Ataíde groeide Safi uit tot een belangrijke stad, die ontwikkelde tot het centrum van een omvangrijk aan de Portugezen schatplichtig gebied. In 1511 is Tanger het doelwit van een belegering door de koning van Fez. Grootschalige hulp, waarin alle streken van Andalusië delen, wendt ook dit gevaar af. Nadat de aanvallen op Safi en Tanger zijn afgeslagen, kan koning Manuel zijn aandacht richten op versterking van de Portugese positie in Marokko. Hij besluit zijn oude plan Azamor te veroveren te doen uitvoeren Op 27 augustus 1513 arriveert een legermacht van 15.000 man, onder bevel van de hertog van Bragança in de haven van Mazagão. Deze haven, op nog geen dag van Azamor gelegen, wordt de uitvalsbasis voor de operaties tegen deze stad. Op 1 september begint de opmars en tegen de avond wordt Azamor bereikt, ondanks dat moslimruiters de voortmarcherende Portugezen voortdurend hebben bestookt. De dag van 2 september zal beslissend zijn. De verdedigers van Azamor slaan de eerste aanval in de vroege morgen af. Zij weren zich dapper, omdat zij een ontzettingsleger verwachten. Dat verschijnt inderdaad rond het middaguur. Tegen de avond wordt dit hulpleger door de Portugezen tot de terugtocht gedwongen, waarna de beschieting van Azamor kan worden hervat. De verdedigers van Azamor raken door de loop van de gebeurtenissen zo ontmoedigd, dat zij besluiten tot evacuatie van de stad. Zij sluipen 's nachts door de enige nog niet belegerde stadspoort de stad uit. De bevolking raakt hierdoor in paniek en zoekt in grote wanorde ook een veilig heenkomen. Velen komen hierbij om, omdat zij in het gedrang onder de voet worden gelopen of doordat zij aan de voet van de stadsmuur te pletter vallen. Tegen de morgen van 3 september is er geen levende moslim meer in de stad te bekennen. Het nieuws van de inname van Azamor leidt tot grote vreugde in Lissabon. Men is zo naïef te geloven dat de verovering van de Azamor de Portugezen ook in het bezit zal stellen van het koninkrijk Marrakech. De val van Azamor leidt bij de moslims in de omgeving van de stad tot paniekreacties. Daartoe aangezet door de koning van Fez, voor wie de val van de stad reden is om de Portugezen zonder ophouden te bestrijden, maken de stammen van Chaouïa zich uit de voeten, terwijl ook de steden Almedina en Tit in de Doukkala door de bevolking ontruimd worden. De Portugezen bouwen in Azamor een fort, waarin, onder bevel van Rui Barreto, een garnizoen wordt gelegerd. De Portugezen in Azamor bevinden zich in een geïsoleerde positie, hetgeen het gevolg is van de evacuatie van al het omringde gebied. De ontvolking veroorzaakt dat er geen handelsgoederen meer naar de factorij in Azamor stromen, zodat de handel komt stil te liggen. De hertog van Bragança en na hem diens opvolger, Dom João de Menezes, geven zich veel moeite het vertrouwen van de plaatselijke bevolking terug te winnen. Deze verstandige politiek sorteert op den duur effect, waardoor de situatie in Azamor langzamerhand verbetert. In 1514 zendt de koning van Fez een grote legermacht naar Azamor om de stad te heroveren. Nuno de Ataíde dwingt de moslims echter bij Morbea (Oum-er-Ribia) tot de terugtocht. In 1514 bouwen de Portugezen een fort in het een jaar daarvoor gestichte Mazagão. De plaats, die een uitstekende haven heeft, komt tot grote bloei en overvleugelt al spoedig het nabijgelegen Azamor, omdat de haven van deze stad niet voor Portugese karvelen toegankelijk is. De vesting van Mazagão completeert voorlopig het geheel van fortificaties van de Portugezen aan de Atlantische kust van Marokko. Zij controleren nu deze gehele kust en behoeven niet meer te vrezen voor aanvallen van moslimpiraten op hun schepen die langs de kust naar het zuiden varen. Het Portugese prestige in Marokko bereikt in 1514 haar hoogtepunt, niet alleen door de reeks forten aan de kust, maar ook door de uitstraling die uitgaat van daarin gevestigde factorijen. Van grote betekenis zijn in dit verband de factorijen van Azamor en Safi, maar bovenal die bij Agadir, de natuurlijke haven van de in het zuiden van Marokko gelegen Sous. De factorijen (feitorias) blijven handeldrijven, zelfs als zij worden aangevallen en Moorse edelen, die met de Portugezen bevriend zijn, bezoeken geregeld Lissabon en worden door koning Manuel ontvangen. Ook de Portugese taal wint in Marokko aan betekenis, al schrijven de moslims Portugees in Arabisch schrift, het zogenoemde aljamia. Nuno de Ataíde, de capitão van Safi, heeft de Doukkala vast in handen en doordat koning Manuel Yahya ibn Tafouft, de moslimgouverneur van Safi heeft benoemd tot bestuurder van geheel de Doukkala heerst daar een tamelijk stabiele situatie. De voorwaarden zijn aanwezig voor het stichten van een Portugees protectoraat in Marokko, hetgeen koning Manuel ook nastreeft. Dit protectoraat had uitstekende krijgers kunnen leveren voor dienst in andere delen van het expanderende rijk. Koning Manuel geeft stringente richtlijnen voor een zodanige behandeling van de burgerbevolking dat het aantal pro-Portugese moslims toeneemt. Nuno de Ataíde is echter een rusteloze vechtersbaas, die elke gelegenheid aangrijpt voor tuchtiging van opstandige stammen, die zich willen onttrekken aan de Portugese invloed, die zich op een bepaald moment uitstrekt tot zelfs voorbij Marrakech, maar vooral aan de opgelegde schatting. Vooral de onder invloed van de koning van Fez staande stammen in Chaouïa hebben de neiging zich te verzetten tegen de Portugese soevereiniteit. Nuno de Ataíde neemt zich daarom voor een expeditie tegen de stad Fez te ondernemen. De politiek van koning Manuel ten opzichte van zijn islamitische onderdanen in Marokko wordt door zijn dienaren in Marokko niet begrepen en in ieder geval niet uitgevoerd. Ook bij de gewone Portugese soldaten leeft de kruisvaardersmentaliteit, inhoudende dat de moslims bestreden dienen te worden, nog sterk. Bovendien willen ambitieuze Portugese fidalgos krijgsroem verwerven in Marokko. Een pacificatie van het land past niet in hun voorstellingen. Tot op heden betekent het Portugese gezegde `meter uma lança em Africa' (`een lans werpen in Afrika') de vuurdoop ondergaan. Gouverneur Ibn Tafouft beklaagt zich bij herhaling over het Portugese optreden in Marokko. Hij laat koning Manuel onomwonden weten: `de kapitein wil niet de vrede, maar de oorlog' Deze uitspraak over Nuno de Ataíde is volstrekt gerechtvaardigd. Het staat vast dat Portugal meer Arabische bondgenoten in Marokko had kunnen verwerven. Zo heeft bijvoorbeeld de koning van Marrakech de Portugezen gevraagd een vriendschapsverdrag met hem aan te gaan. De koning zoekt een bondgenoot tegen de opkomende macht van de Sa'adi sjarifen uit de Sous, die zijn troon bedreigen. De zaken zullen anders lopen. In 1514 of 1515 verlaat een legertje, bestaande uit 27 Portugezen en 500 met hen bevriende moslims, de stad Safi, voor een plundertocht naar de voet van het Atlasgebergte. Op de terugtocht beramen enkele moslimsoldaten het onzalige plan de inwoners van Marrakech uit te dagen. De grappenmakers verlaten hun kameraden om hun plan uit te voeren. Zij stoten met hun lansen op een van de stadspoorten van Marrakech, daarbij schreeuwend: `Leve de koning van Portugal'. De koning van Marrakech, die de grap niet erg kan waarderen, zet de achtervolging in. De grappenmakers weten niet hoe snel zij moeten wegkomen. Of Nuno de Ataíde in deze gebeurtenis aanleiding heeft gezien te trachten Marrakech te veroveren, of dat hij dat toch al van plan was, is niet bekend. Marrakech, door de Portugezen Marrocos genoemd, moet als te veroveren doel een grote aantrekkingskracht op Nuno de Ataíde hebben uitgeoefend. De stad is de oude hoofdstad van zowel de Almoraviden als de Almohaden, die in deze stad hun invasies op het Iberisch schiereiland hebben voorbereid en daar hun overwinningen hebben behaald. Het is niet verwonderlijk dat Nuno de Ataíde met de verovering van Marrakech de kroon op zijn werk heeft willen zetten. Hij laat koning Manuel weten: `als Uwe Hoogheid naar Marokko komt en een kind meebrengt zal ik het doen kronen tot koning van Marrakech'. Nuno de Ataíde verzamelt uit Azamor en Safi, uit de Doukkala, Abda, Xerquia en Garbia een leger van 2400 aan de Portugezen trouwe moslimsoldaten en begint met hen op 21 april 1515, vanuit de lagune van Zima, zijn opmars tegen Marrakech. Twee dagen later is hij aan de Tensift, de rivier waaraan de stad ligt. Hij wil bij verrassing een van de poorten overmeesteren. Zijn troepen dringen inderdaad bij de Poort van Fez de stad binnen, maar van een verrassingsaanval is geen sprake. Eenmaal in de stad storten zich zoveel Moren op zijn troepen dat hij danig in het nauw wordt gebracht in een bloedig gevecht, dat vier uren aanhoudt. Om de totale vernietiging van zijn leger te voorkomen, trekt hij zich terug. De overtocht over de Tensift is, onder de voortdurende druk van de Moren, een zeer moeilijke aangelegenheid. Een volledige ramp wordt voorkomen, doordat Ataíde zelf zijn achterhoede aanvoert. Ondertussen is in Lissabon het besluit gevallen korte metten te maken met de eeuwige vijand, de koning van Fez. Op 23 juli 1515 arriveert een Portugese vloot met 8000 soldaten aan de monding van de Oued Sebou, de rivier waaraan Fez ligt. De legermacht bestaat niet uit ervaren soldaten en ook de leiding zal blijken zwak te zijn. De verklaring daarvoor is dat het Portugal steeds meer moeite kost voldoende ervaren soldaten en matrozen te rekruteren voor de vele taken, overal ter wereld, waarbij Portugal troepen nodig heeft. Na de landing wordt eerst bij La Mamora (Mendiya) een fort gebouwd, dat als uitvalsbasis moet dienen. Het fort is nog niet gereed als een groot Moors leger, onder bevel van de onderkoning van Meknès verschijnt en de Portugezen in het onvoltooide bouwwerk begint te belegeren. Nadat de laatsten, met behulp van oude scheepsrompen, hebben getracht de loop van de rivier te verleggen, plaatsen de Moren artillerie aan de monding van de Oued Sebou. Hiermee willen zij Portugese schepen beletten het belegerde fort te ontzetten. Op 23 juli wagen de ingesloten Portugezen een uitval. Dit loopt slecht voor hen af; 1200 van hen sneuvelen. Dan wordt besloten het restant van het leger weer in te schepen. Dit blijkt geen eenvoudige zaak, omdat de Moorse artillerie er alles aan doet om het scheepgaan te bemoeilijken. De terugtrekking naar de schepen krijgt het karakter van een ordeloze vlucht, waarbij iedereen zich slechts om zijn eigen veiligheid bekommert. De Moorse artillerie schiet acht vijandelijke schepen lek, terwijl de andere stranden. De gehele mislukte onderneming kost 4000 Portugezen het leven. De catastrofe van La Mamora heeft grote gevolgen. De moslims vatten weer moed, nu de Portugezen niet onoverwinlijk blijken en enige stammen aan de voet van het Atlasgebergte, voorbij de stad Marrakech, weigeren de hen opgelegde schatting af te dragen. De onverschrokken Nuno de Ataíde maakt zich op om de wanbetalers te tuchtigen. Hij verzamelt een legermacht waarin 4000 aan de Portugezen getrouwe moslimruiters zijn opgenomen. Met dit leger wordt Marrakech overvallen, geplunderd en verwoest, terwijl - zoals te doen gebruikelijk - vele overwonnen moslims als slaven zullen worden verkocht. Op de terugtocht naar Safi wordt het leger van Nuno de Ataíde, vlak bij de lagune van Haouz, op twintig kilometer van Marrakech, aangevallen door de Moren. Ataíde wordt gedood door een werpspeer. Het sneuvelen van hun aanvoerder brengt het leger in grote verwarring. De moslims lopen massaal over naar de vijand en de Portugezen slaan op de vlucht, onder voortdurend aanvallen van de Moren. Niet meer dan 100 manschappen keren behouden in Safi terug. De dood van Nuno de Ataíde, na het echec van La Mamora, betekent het einde van de Portugese aspiraties het binnenland van Zuid-Marokko te beheersen. Tot overmaat van ramp wordt hun meest getrouwe bondgenoot, gouverneur Ibn Tafouft door zijn eigen manschappen vermoord. De moslims vatten door dit alles zoveel moed, dat zij ook weer de door de Portugezen bezette steden in het noorden van het land gaan belegeren. De druk op Ceuta en Tanger neemt toe en in 1516 moet ook Dom João Coutinho, graaf van Redondo, capitão van Arzila, een zeer gevaarlijk beleg van de koning van Fez doorstaan. De Bask, Bernardo Rodrigues, die enige belegeringen van Arzila meemaakt en daarover omstreeks 1530 in zijn Anais de Arzila bericht, laat weten dat de Genuese aristocraat Franco Doria, een neef van de beroemde Andrea Doria en een zeer invloedrijk koopman, zich tijdens het beleg van Arzila een buitengewoon knap ingenieur toont, die zeer ervaren is in het voeren van oorlog. Dankzij Franco Doria en de bevoorrading van het Portugese garnizoen van Arzila, door Nuno Ribeiro, de eerste Portugese factor in Andalusië, wordt de stad behouden. Dom João Coutinho krijgt in 1523 weer een belegering van Arzila te doorstaan. Nadat de christenen eerst een nederlaag hebben geleden, daagt opnieuw hulp op uit Andalusië. In 1524 verschijnt de koning van Fez weer met een legermacht voor de muren Arzila en, ofschoon de bedreiging minder groot is dan het jaar daarvoor, wordt opnieuw hulp uit tal van plaatsen in Andalusië ontvangen. De Portugese garnizoenen in Marokko zijn voor hun bevoorrading vrijwel geheel afhankelijk van aanvoer overzee, niet alleen in oorlogssituaties, maar ook in vredestijd. De moslims zijn vaak niet in staat of niet bereid de Portugezen van levensmiddelen te voorzien. Andalusische steden als El Puerto de Santa Maria, Jerez de la Frontera en Cádiz spelen bij de bevoorrading een grote rol; zij leveren vooral fruit en wijn. Het hangt van de heersende windrichting af vanuit welke havens ravitaillering plaatsvindt. Arzila bijvoorbeeld wordt bij noordenwind bevoorraad vanuit de Algarve, Cádiz en El Puerto de Santa Maria, terwijl deze rol wordt overgenomen door Gibraltar en Málaga, als de fameuze levantijn uit het oosten blaast. Afgezien van de commerciële voordelen, ravitailleren de Andalusiërs de Portugese garnizoenen in Marokko maar al te graag, omdat - zoals al werd opgemerkt - de Portugese aanwezigheid daar de beste garantie is tegen een Moorse invasie in Andalusië. Naast de mislukte Portugese penetratie in het binnenland van Marokko en de toegenomen druk op hun posities in het noorden van het land, verslechtert de situatie ook op zee. In 1516 maakt een islamitische kaper van Lesbos, Aroedj, zich meester van Algiers, na de Spanjaarden op zee verslagen te hebben. Hij sticht daar een onafhankelijk sultanaat, hoewel de Spanjaarden vooralsnog hun fort aan de haven behouden. In 1518 volgt Chaireddin, bijgenaamd Barbarossa, zijn gesneuvelde broer als sultan op. Barbarossa verbindt zich met de Ottomaanse Turken tegen de Spaanse posities in Noord-Afrika, waarvan de meeste voor Spanje verloren gaan. De vloten van Barbarossa en van zijn gevreesde admiraal Soliman `il Magnifico' kruisen daarna tot in de Straat van Gibraltar en vormen een bedreiging voor de christelijke scheepvaart in deze zeestraat. Bovendien heeft in 1517 de kaapvaart vanuit Larache zo'n omvang aangenomen dat deze een groot gevaar is voor de Spaanse en Portugese visserij voor de Atlantische kust van Noord-Marokko. De omvang van deze visserij is overigens zeer aanzienlijk. Uit het voorgaande blijkt dat verdere Portugese expansie in Noord-Afrika in militair opzicht uiterst hachelijk en in economisch opzicht vrijwel onmogelijk is. De Portugezen weten hun verworven posities in Marokko nog enige tientallen jaren te behouden en soms zelfs nog tijdelijk te versterken. Zo bouwt de capitão van Safi, Nuno Mascarenhas in 1519 of 1520 aan de monding van de Tensift in 1521 het `kasteel van Agouz'. Deze ten zuiden van Safi gelegen vesting wordt overigens na vier of vijf jaar alweer prijsgegeven. Bron: De Portugese positie in Marokko - 2.1. Militaire ontwikkelingen |
Gemaakt: 13-06-10 |