7507 Portugezen in Marokko (1500- )

Onder constructie

Portugezen in Marokko (1458 - 1500); Portugezen in Afrika

In 1500 probeerde de Spaanse gouverneur van de Canarische eilanden, Alfonso de Lugo, vaste voet te verwerven in het gehucht Agadir aan de kust van Zuid-Marokko. De Portugese protesten bij de Spaanse koning, dat met de vestiging van de Andalusiërs in Zuid-Marokko het Verdrag van Tordesillas geschonden werd, leidde ertoe dat de Spanjaarden zich terugtrokken, maar keerden in 1504 in Agadir terug. De Portugezen hitsten de moslimbevolking met succes op tegen de Spaanse indringers, die na verloop van tijd gedwongen werden uit Agadir te vertrekken. In 1505 bouwden de Portugezen nabij Agadir een klein fort dat later werd vergroot en waarin een garnizoen werd gelegerd. Het fort kreeg de naam Santa Cruz de Cabo Guer. In de havenstad Mogador liet de Portugese koning eveneens een vesting bouwen: het Castelo Real.

Na de bouw van deze forten vatte koning Manuel het plan op ook elders aan de Atlantische kust van Marokko forten te laten bouwen om de Portugese militaire aanwezigheid in het verdeelde land te vergroten. Vanuit deze steunpunten aan de kust zou dan het Portugese gezag geleidelijk aan naar het binnenland kunnen worden uitgebreid. De forten zouden ook bescherming bieden aan de daarin gevestigde factorijen tegen aanvallen van de moslims en Portugese handelaars bescherming bieden tegen Genuese en Castiliaanse concurrenten.

Tegen het einde van het jaar 1507 bestreden twee neven van Aliadux, de overleden kaïd van Safi, een stad ten noordwesten van Marrakech, elkaar de macht om de stad. Voor koning Manuel was deze interne verdeeldheid aanleiding om Diogo de Azambuja, de capitão van het Castelo Real in Mogador, naar de stad te sturen. Ook het kleine eskader van Garcia de Melo, dat voortdurend in de Straat van Gibraltar kruist, om de christelijke scheepvaart tegen overvallen van moslimpiraten te beschermen, werd naar Safi gedirigeerd. Diogo de Azambuja trad op al;s bemiddelaar tussen beide kemphanen te bemiddelen e blijkbaar met succes. Dit gaf  Diogo de Azambuja de gelegenheid zijn troepen te ontschepen om de stad bij verrassing in te kunnen nemen. Hij wachtte slechts op een aanleiding de stad te overrompelen. Een grove belediging van een Portugees door een moslim was het voorwendsel om in te grijpen en zich van Safi meester te maken. Er is over gespeculeerd wat Diogo de Azambuja, die een eigenzinnig man was, ertoe bracht Safi op eigen gezag in te nemen. Wellicht had hij er lucht van gekregen, dat een van de beide neven samenspande met Castilianen om de stad over te dragen aan hertog Medina-Sidonia, die zich in 1497, bij een van de vele Andalusische expedities aan de Marokkaanse noordkust ook al meester had gemaakt van Melilla. Ofschoon een aantal inwoners van Safi de stad waren ontvlucht, legden de meeste bewoners zich gemakkelijk neer bij de Portugese overheersing. Diogo de Azambuja liet in Safi een citadel bouwen, waarin een garnizoen gelegerd werd.

Terwijl de zaken zich in het zuiden van Marokko voor de Portugezen gunstig gingen, kwam hun positie in het noorden in 1508 onder grote druk te staan. Het Portugese garnizoen van Arzila werd door de koning van Fez langdurig belegerd . Toen de citadel dreigt te vallen, daagde hulp uit Andalusië op, waardoor het gevaar werd afgewend. Castilië had alle belang bij de militaire aanwezigheid van Portugal in Marokko. Het was namelijk de beste en goedkoopste garantie tegen een onverhoedse Moorse invasie op de kust van Andalusië. Ook eerder hadden de Portugezen in het noorden van Marokko hulp gekregen uit Andalusië. Al in 1502 hadden Ferdinand en Isabella de inwoners van Sevilla opgeroepen een stad die belegerd werd door de Moren uit Fez, te hulp te komen. In 1509 soiten Portugal en Castilië het Verdrag van Sintra, dat een einde maakte aan de onderlinge rivaliteit van beide landen in de Magreb. Portugal kreeg vrijheid van handelen in Marokko en Castilië zou proberen een eind te maken aan de piraterij aan de noordkust van Afrika, die een voortdurende bedreiging vormden voor de scheepvaart en visserij. In 1509 veroverde kardi­naal Jimenez de Cisneros, de havenstad Oran, de stad die in 1501 al doelwit was geweest van een vergeefse Portugese aanval. In het daaropvolgende paar jaar veroverden de Castilianen tal van Noord­Afrikaanse piratenhavens, waaronder Algiers, Bougie, Tunis en Tripoli en bouwden er forten en legden de steden een schatting op.

Aan de Atlantische kust van Chaouïa in Centraal Marokko, moesten de Portugezen in 1508 een tegenslag incasseren. Moulay Zayyan, een kaïd uit Azamor (Azemmour), had koning Manuel bescherming gevraagd tegen de aspiraties van de koning van Fez. Manuel zegde de kaïd hulp toe en stuurde klein legertje van 2.500 man. maar aangekomen bij Azamor wachtte de Portugezen een onplezierige verrassing. Zij vonden de stadspoorten gesloten en de muren goed voorzien van geschut. Moulay Zayyan bleek zich intussen met zijn belager, de koning van Fez, te hebben verzoend en had vervolgens diens hulp ingeroepen tegen de Portugezen. Vanaf de muren maken de Moren zich vrolijk over de ontgoochelde Portugese soldaten; zij lachen hen uit en vragen spottend: `Geloven jullie nu werkelijk Azamor te kunnen innemen met een karveel?' Er zat voor de Portugezen niets anders op dan af te druipen. Koning Manuel besloot daarop dat hij Azamor zou veroveren.

Diogo de Azambuja had door zijn opvliegende karakter en autoritaire optreden als gouverneur van Safi zoveel weerstand gewekt bij de moslimbevolking, dat een delegatie naar Lissabon reisde om zich bij koning Manuel over hem te beklagen. Zij vonden bij de koning gehoor en de gouverneur van Safi werd van zijn functie ontheven er werd een nieuwe capitão aangesteld van het garnizoen: Nuno de Ataíde. Het burgerbestuur werd overgedragen aan een Moorse edelman die de Portugezen goed gezind was. Dit bleek een goede beslissing te zijn geweest. Zou deze politiek ook in andere door de Portugezen bezette plaatsen in Marokko zijn toegepast, dan zou dat hun positie in dat land danig versterkt hebben. De nieuwe Moorse machthebber leverde de Portugese garnizoenscommandant een groot contingent Moorse hulptroepen, die hem onschatbare diensten bewezen bij zijn operaties tegen Moren die zich niet aan de Portugezen wilden onderwerpen. Bij het invallen van de nacht vielen de Portugezen onverhoeds aan en dook plotseling ergns op waar men hem niet verwachtte. De een na de andere stam onderwierp zich en waren bereid schatting te betalen aan de koning van Portugal. Zijn expedities strekten zich zelfs uit tot aan de stad Marrakech, aan de voet van het Atlasge­bergte. De verontruste Moorse stamhoofden in het binnenland brachen een grote strijdmacht op de been waarmee zij op 23 decem­ber 1510 het beleg sloegen voor de stad Safi. De situatie was gezien de omvang van de belegeringsmacht, voor de Portugezen zeer bedreigend, maar Safi hield stand, mede dankzij aanzienlijke versterkingen, die waren aangevoerd uit het Andalusische Cádiz, maar het tezelfdertijd belegerde Castelo Real in Mogador gingvoorgoed verloren. Onder het bestuur van Nuno de Ataíde groeide Safi uit tot een belangrijke stad, die ontwikkelde tot het centrum van een omvangrijk aan de Portu­ge­zen schatplichtig gebied.

In 1511 is Tanger het doelwit van een belegering door de koning van Fez. Groot­schalige hulp, waarin alle streken van Anda­lusië delen, wendt ook dit gevaar af. Nadat de aanval­len op Safi en Tanger zijn afgeslagen, kan koning Manuel zijn aandacht richten op versterking van de Portugese positie in Marokko. Hij besluit zijn oude plan Azamor te ver­overen te doen uitvoeren Op 27 augustus 1513 arri­veert een leger­macht van 15.000 man, onder bevel van de hertog van Bragança in de haven van Mazagão. Deze haven, op nog geen dag van Azamor gelegen, wordt de uitvalsbasis voor de operaties tegen deze stad. Op 1 september begint de opmars en tegen de avond wordt Azamor bereikt, on­danks dat moslimruiters de voortmar­cherende Portu­gezen voortdu­rend hebben bestookt. De dag van 2 september zal beslis­send zijn. De verdedigers van Azamor slaan de eerste aanval in de vroege morgen af. Zij weren zich dapper, omdat zij een ontzettingsleger verwach­ten. Dat verschijnt inder­daad rond het middaguur. Tegen de avond wordt dit hulple­ger door de Portugezen tot de terug­tocht gedwongen, waarna de be­schieting van Azamor kan worden hervat. De verdedigers van Azamor raken door de loop van de gebeur­tenissen zo ontmoedigd, dat zij besluiten tot evacuatie van de stad. Zij sluipen 's nachts door de enige nog niet beleger­de stads­poort de stad uit. De bevol­king raakt hierdoor in paniek en zoekt in grote wanorde ook een veilig heenkomen. Velen komen hierbij om, omdat zij in het gedrang onder de voet worden gelopen of doordat zij aan de voet van de stads­muur te pletter vallen. Tegen de morgen van 3 septem­ber is er geen levende moslim meer in de stad te bekennen. Het nieuws van de inname van Azamor leidt tot grote vreug­de in Lissa­bon. Men is zo naïef te geloven dat de verovering van de Azamor de Portugezen ook in het bezit zal stellen van het koninkrijk Marrak­ech. De val van Azamor leidt bij de mos­lims in de omgeving van de stad tot pa­niekreacties. Daartoe aangezet door de koning van Fez, voor wie de val van de stad reden is om de Portugezen zonder ophouden te bestrij­den, maken de stam­men van Chaouïa zich uit de voeten, terwijl ook de steden Almedina en Tit in de Doukkala door de bevolking ontruimd worden. De Portu­gezen bouwen in Aza­mor een fort, waarin, onder bevel van Rui Barre­to, een garni­zoen wordt gelegerd. De Portugezen in Azamor bevin­den zich in een geïsoleerde posi­tie, hetgeen het gevolg is van de eva­cuatie van al het omringde gebied. De ontvolking veroorzaakt dat er geen handels­goe­deren meer naar de factorij in Aza­mor stromen, zodat de handel komt stil te liggen. De hertog van Bra­gança en na hem diens opvolger, Dom João de Menezes, geven zich veel moeite het vertrou­wen van de plaatselijke bevolking terug te winnen. Deze verstandige politiek sorteert op den duur effect, waardoor de situatie in Azamor langza­merhand verbetert. In 1514 zendt de koning van Fez een grote legermacht naar Azamor om de stad te heroveren. Nuno de Ataíde dwingt de mos­lims echter bij Morbea (Oum-er-Ribia) tot de terugtocht.

In 1514 bouwen de Portugezen een fort in het een jaar daarvoor gestichte Mazagão. De plaats, die een uitste­kende haven heeft, komt tot grote bloei en overvleu­gelt al spoedig het nabijgelegen Azamor, omdat de haven van deze stad niet voor Portu­gese karvelen toegankelijk is. De vesting van Mazagão comple­teert voorlopig het geheel van fortifi­caties van de Portuge­zen aan de Atlan­ti­sche kust van Ma­rok­ko. Zij contro­le­ren nu deze gehele kust en behoe­ven niet meer te vrezen voor aan­val­len van moslimpi­raten op hun schepen die langs de kust naar het zui­den varen. Het Portugese prestige in Marokko bereikt in 1514 haar hoogtepunt, niet alleen door de reeks forten aan de kust, maar ook door de uitstra­ling die uit­gaat van daarin geves­tigde factorijen. Van grote betekenis zijn in dit verband de factorij­en van Aza­mor en Safi, maar bovenal die bij Agadir, de na­tuurlij­ke haven van de in het zuiden van Marokko gelegen Sous. De fac­torij­en (feitori­as) blijven handeldrijven, zelfs als zij worden aange­vallen en Moorse edelen, die met de Portuge­zen be­vriend zijn, bezoe­ken geregeld Lissabon en worden door koning Manuel ontvangen. Ook de Portugese taal wint in Marokko aan betekenis, al schrijven de moslims Portugees in Arabisch schrift, het zogenoemde aljamia. Nuno de Ataí­de, de ca­pitão van Safi, heeft de Doukkala vast in handen en doordat koning Manuel Yahya ibn Tafouft, de moslimgou­verneur van Safi heeft benoemd tot bestuurder van geheel de Doukkala heerst daar een tamelijk stabiele situatie. De voorwaarden zijn aanwezig voor het stichten van een Portu­gees protecto­raat in Marokko, hetgeen koning Manuel ook nastreeft. Dit protectoraat had uitste­kende krijgers kunnen leveren voor dienst in andere delen van het expande­rende rijk. Koning Manuel geeft stringente richt­lij­nen voor een zodanige be­han­deling van de burgerbevolking dat het aantal pro-Portu­gese mos­lims toeneemt. Nuno de Ataíde is echter een rusteloze vechtersbaas, die elke gele­genheid aangrijpt voor tuchtiging van opstandige stammen, die zich willen onttrek­ken aan de Portugese invloed, die zich op een be­paald mo­ment uitstrekt tot zelfs voorbij Marrakech, maar vooral aan de opgeleg­de schat­ting.

Vooral de onder invloed van de ko­ning van Fez staande stammen in Chaouïa hebben de nei­ging zich te verzetten tegen de Portu­gese soeve­reiniteit. Nuno de Ataíde neemt zich daarom voor een expeditie tegen de stad Fez te onder­ne­men. De politiek van koning Manuel ten opzichte van zijn islamitische on­derdanen in Marokko wordt door zijn dienaren in Marokko niet begrepen en in ieder geval niet uitgevoerd. Ook bij de gewone Portu­gese soldaten leeft de kruis­vaar­dersmen­tali­teit, inhou­dende dat de moslims bestre­den dienen te worden, nog sterk. Bovendien willen ambitieu­ze Portugese fidalgos krijgs­roem verwerven in Marokko. Een pacificatie van het land past niet in hun voor­stellingen. Tot op heden betekent het Portugese gezegde `meter uma lança em Afri­ca' (`een lans werpen in Afrika') de vuur­doop onder­gaan. Gouverneur Ibn Tafouft beklaagt zich bij herhaling over het Portugese optre­den in Marokko. Hij laat koning Manuel onomwonden weten: `de kapitein wil niet de vrede, maar de oor­log' Deze uit­spraak over Nuno de Ataíde is volstrekt gerechtvaardigd. Het staat vast dat Portugal meer Arabische bondge­noten in Marokko had kunnen verwer­ven. Zo heeft bijvoorbeeld de koning van Mar­rak­ech de Portuge­zen ge­vraagd een vriend­schapsverdrag met hem aan te gaan. De koning zoekt een bondgenoot tegen de opko­mende macht van de Sa'adi sjarifen uit de Sous, die zijn troon bedreigen. De zaken zullen anders lopen.

In 1514 of 1515 verlaat een legertje, bestaan­de uit 27 Portugezen en 500 met hen bevriende moslims, de stad Safi, voor een plunder­tocht naar de voet van het Atlasge­bergte. Op de terugtocht beramen enkele moslimsoldaten het onzali­ge plan de inwo­ners van Marrakech uit te dagen. De grap­penmakers verlaten hun kameraden om hun plan uit te voeren. Zij stoten met hun lansen op een van de stads­poor­ten van Marrakech, daarbij schreeuwend: `Leve de koning van Portu­gal'. De koning van Marrakech, die de grap niet erg kan waarderen, zet de achtervolging in. De grappen­makers weten niet hoe snel zij moeten wegkomen. Of Nuno de Ataíde in deze gebeurtenis aanleiding heeft gezien te trachten Marrakech te veroveren, of dat hij dat toch al van plan was, is niet bekend. Marrakech, door de Portugezen Marrocos genoemd, moet als te veroveren doel een grote aantrekkingskracht op Nuno de Ataíde hebben uitgeoefend. De stad is de oude hoofdstad van zowel de Almoraviden als de Almohaden, die in deze stad hun invasies op het Iberisch schiereiland hebben voorbereid en daar hun overwinningen hebben behaald. Het is niet verwonderlijk dat Nuno de Ataíde met de verovering van Marrakech de kroon op zijn werk heeft willen zetten. Hij laat koning Manuel weten: `als Uwe Hoogheid naar Marokko komt en een kind meebrengt zal ik het doen kronen tot koning van Marrakech'. Nuno de Ataíde verzamelt uit Azamor en Safi, uit de Doukkala, Abda, Xerquia en Garbia een leger van 2400 aan de Portugezen trouwe moslimsoldaten en begint met hen op 21 april 1515, vanuit de lagune van Zima, zijn opmars tegen Marrakech. Twee dagen later is hij aan de Tensift, de rivier waaraan de stad ligt. Hij wil bij verrassing een van de poorten overmees­teren. Zijn troepen dringen inderdaad bij de Poort van Fez de stad binnen, maar van een verrassingsaanval is geen sprake. Eenmaal in de stad storten zich zoveel Moren op zijn troepen dat hij danig in het nauw wordt ge­bracht in een bloedig gevecht, dat vier uren aanhoudt. Om de totale vernietiging van zijn leger te voorkomen, trekt hij zich terug. De overtocht over de Tensift is, onder de voortdurende druk van de Moren, een zeer moeilijke aangelegenheid. Een volledige ramp wordt voorkomen, doordat Ataíde zelf zijn achterhoede aanvoert.

Ondertussen is in Lissabon het besluit gevallen korte metten te maken met de eeuwige vijand, de koning van Fez. Op 23 juli 1515 arriveert een Portugese vloot met 8000 soldaten aan de monding van de Oued Sebou, de rivier waaraan Fez ligt. De legermacht bestaat niet uit ervaren soldaten en ook de leiding zal blijken zwak te zijn. De verklaring daarvoor is dat het Portugal steeds meer moeite kost voldoende ervaren soldaten en matrozen te rekru­teren voor de vele taken, overal ter wereld, waarbij Portugal troepen nodig heeft. Na de landing wordt eerst bij La Ma­mora (Mendi­ya) een fort ge­bouwd, dat als uitvals­basis moet dienen. Het fort is nog niet gereed als een groot Moors leger, onder bevel van de onder­koning van Meknès ver­schijnt en de Portugezen in het onvoltooide bouwwerk begint te belegeren. Nadat de laat­sten, met behulp van oude schee­psrompen, hebben getracht de loop van de rivier te verleg­gen, plaatsen de Moren artille­rie aan de mon­ding van de Oued Sebou. Hiermee willen zij Portu­ge­se schepen beletten het beleger­de fort te ontzet­ten. Op 23 juli wagen de ingesloten Portu­gezen een uitval. Dit loopt slecht voor hen af; 1200 van hen sneuve­len. Dan wordt besloten het restant van het leger weer in te schepen. Dit blijkt geen eenvoudige zaak, omdat de Moorse artillerie er alles aan doet om het scheepgaan te bemoeilijken. De terugtrekking naar de schepen krijgt het karak­ter van een ordelo­ze vlu­cht, waar­bij iedereen zich slechts om zijn eigen veilig­heid bekom­mert. De Moorse artillerie schiet acht vijan­delijke schepen lek, terwijl de andere stran­den. De gehe­le mis­lukte onderneming kost 4000 Portu­gezen het leven.

De catastrofe van La Mamo­ra heeft grote gevolgen. De moslims vatten weer moed, nu de Portugezen niet onover­winlijk blijken en enige stammen aan de voet van het Atlas­gebergte, voorbij de stad Marrak­ech, weigeren de hen opge­legde schatting af te dra­gen. De onverschrokken Nuno de Ataíde maakt zich op om de wanbetalers te tuchti­gen. Hij verzamelt een leger­macht waarin 4000 aan de Portugezen getrouwe moslimrui­ters zijn opgenomen. Met dit leger wordt Marrak­ech overval­len, geplunderd en verwoest, terwijl - zoals te doen gebrui­kelijk - vele overwonnen mos­lims als slaven zullen worden ver­kocht. Op de terugtocht naar Safi wordt het leger van Nuno de Ataíde, vlak bij de lagune van Haouz, op twintig kilometer van Marrakech, aangevallen door de Moren. Ataíde wordt ge­dood door een werpspeer. Het sneuvelen van hun aanvoer­der brengt het leger in grote verwarring. De moslims lopen massaal over naar de vijand en de Portugezen slaan op de vlucht, onder voortdurend aanval­len van de Moren. Niet meer dan 100 manschappen keren behouden in Safi terug.

De dood van Nuno de Ataíde, na het echec van La Mamora, betekent het einde van de Portugese aspiraties het binnen­land van Zuid-Marokko te beheersen. Tot overmaat van ramp wordt hun meest getrouwe bondgenoot, gouverneur Ibn Tafouft door zijn eigen manschappen vermoord. De moslims vatten door dit alles zoveel moed, dat zij ook weer de door de Portugezen bezette steden in het noorden van het land gaan belegeren. De druk op Ceuta en Tanger neemt toe en in 1516 moet ook Dom João Cou­tin­ho, graaf van Redon­do, capitão van Arzila, een zeer gevaar­lijk beleg van de ko­ning van Fez doorstaan. De Bask, Bernar­do Rodri­gues, die enige bele­geringen van Arzila mee­maakt en daar­over om­streeks 1530 in zijn Anais de Arzila bericht, laat weten dat de Genu­ese aristocraat Franco Doria, een neef van de be­roem­de Andrea Doria en een zeer in­vloedrijk koop­man, zich tijdens het beleg van Arzila een buitenge­woon knap inge­nieur toont, die zeer ervaren is in het voeren van oorlog. Dankzij Franco Doria en de bevoor­ra­ding van het Portu­gese garni­zoen van Arzila, door Nuno Ribeiro, de eerste Portugese factor in Andalusië, wordt de stad behou­den. Dom João Coutinho krijgt in 1523 weer een belegering van Arzila te doorstaan. Nadat de christe­nen eerst een nederlaag hebben geleden, daagt opnieuw hulp op uit Andalusië. In 1524 verschijnt de koning van Fez weer­ met een leger­macht voor de muren Arzila en, of­schoon de be­dreiging minder groot is dan het jaar daarvoor, wordt op­nieuw hulp uit tal van plaat­sen in Andalu­sië ont­vangen.

De Portugese garnizoenen in Marokko zijn voor hun bevoor­ra­ding vrijwel geheel afhanke­lijk van aan­voer overzee, niet alleen in oorlogssitua­ties, maar ook in vredes­tijd. De mos­lims zijn vaak niet in staat of niet bereid de Portuge­zen van le­vensmid­delen te voor­zien. Andalusi­sche steden als El Puerto de Santa Maria, Jerez de la Fronte­ra en Cádiz spelen bij de bevoorrading een grote rol; zij leveren vooral fruit en wijn. Het hangt van de heersende windrichting af vanuit welke havens ravitaillering plaatsvindt. Arzila bijvoor­beeld wordt bij noorden­wind bevoorraad vanuit de Algarve, Cádiz en El Puerto de Santa Maria, terwijl deze rol wordt overge­nomen door Gi­braltar en Málag­a, als de fameuze levantijn uit het oosten blaast. Afgezien van de commer­ciële voordelen, ravitailleren de Andalusiërs de Portugese garni­zoenen in Marokko maar al te graag, omdat - zoals al werd opgemerkt - de Portugese aanwezig­heid daar de beste garantie is tegen een Moorse inva­sie in Andalusië.

Naast de mislukte Portugese penetratie in het binnen­land van Marokko en de toegenomen druk op hun posities in het noorden van het land, verslechtert de situatie ook op zee. In 1516 maakt een islamitische kaper van Lesbos, Aroedj, zich meester van Algiers, na de Spanjaarden op zee verslagen te hebben. Hij sticht daar een onafhankelijk sultanaat, hoewel de Spanjaarden vooralsnog hun fort aan de haven behouden. In 1518 volgt Chaireddin, bijgenaamd Barbarossa, zijn gesneuvelde broer als sultan op. Barbarossa ver­bindt zich met de Ottomaanse Turken tegen de Spaanse posities in Noord-Afrika, waarvan de meeste voor Spanje verloren gaan. De vloten van Barbarossa en van zijn ge­vreesde admiraal Soliman `il Magnifico' kruisen daarna tot in de Straat van Gibral­tar en vormen een bedrei­ging voor de christelijke scheep­vaart in deze zeestraat. Bovendien heeft in 1517 de kaap­vaart vanuit Larache zo'n omvang aangenomen dat deze een groot gevaar is voor de Spaanse en Portugese visserij voor de Atlantische kust van Noord-Marokko. De omvang van deze visserij is overigens zeer aanzienlijk. Uit het voor­gaande blijkt dat verdere Portuge­se expan­sie in Noord-Afrika in militair opzicht uiterst hache­lijk en in econo­misch opzicht vrijwel onmogelijk is. De Portuge­zen weten hun verworven posities in Marokko nog enige tiental­len jaren te behouden en soms zelfs nog tijdelijk te verster­ken. Zo bouwt de ca­pitão van Safi, Nuno Mascarenhas in 1519 of 1520 aan de monding van de Tensift in 1521 het `kasteel van Agouz'. Deze ten zuiden van Safi gelegen vesting wordt overigens na vier of vijf jaar alweer prijsgegeven.

Bron: De Portugese positie in Marokko - 2.1. Militaire ontwikkelingen

 

Gemaakt: 13-06-10

colofon