5406 |
Amsterdam (1400 - 1500) |
![]() ± 1420 had Amsterdam zijn pionierstijd achter de rug en was de stad druk bezig de eerste koopstad van Holland te worden. Er kwam opnieuw een grote uitbreiding van de stad. Dat was dus eigenlijk maar een korte tijd na de grote uitbreiding van omstreeks 1380. Aan de oostzijde werd de stad uitgebreid tot de Gelderse kade en de Kloveniersburgwal. Aan de westzijde tot het Singel. Na deze uitbreiding veranderde er in een lange tijd maar weinig. |
Dat elk nadeel zijn voordeel heeft is een uitdrukking die Amsterdamser is dan men over het algemeen denkt. Neem nou de stad zelf. Die had alleen maar nadelen: er was geen plek moeilijker bereikbaar dan Amsterdam. Om bij de zee te komen moest men via ondiepe geulen in de Zuiderzee naar Texel zeilen, of zich daarheen laten slepen. Van Texel uit kon men alleen vertrekken wanneer er een gunstige westenwind waaide. En daar moesten de schepen soms weken op wachten. De stad was in feite onbebouwbaar. Op de drassige grond zakten de huizen weg. De grachten waren smerig en daaruit walmde op zomerse dagen een keur aan pestilente dampen. Landbouw was door het inklinkend veen in de omgeving niet goed meer mogelijk en Amsterdammers konden niet eens beschikken over vers drinkwater. dat moest notabene met schuiten worden aangevoerd. Als dan per se omstreeks 1200 een stad met toekomst wilde bouwen, dan kon je maar beter niet aan de monding van de Amstel wezen.
Maar zoals gezegd, ergens moet daar ook een voordeel in hebben gescholen. Dat van die moeilijke bereikbaarheid gold bijvoorbeeld ook voor de vijand. De stad lag dus veilig. En wat die drassige bodem betreft, het daagde de bewoners uit tot grote inventiviteit. Ze vonden van alles om huizen, kerken en kloosters op te bouwen. Koeienhuiden, plaggen, paaltjes, planken en kiezelbedden dienden als fundament. En men leerde de fijne kneepjes van het heien en opkrikken. Amsterdam was een beetje het lelijke eendje onder de Hollandse steden. Zij was niet de voornaamste stad in Holland, zij kreeg laat stadsrecht en had geen roemrucht verleden. Dordrecht was de oudste stad, Haarlem had zijn grafelijk hof en een mooie omgeving. Leiden bezat een universiteit. Enkhuizen had als eerste stad voor de opstand tegen Spanje gekozen, in Alkmaar had de victorie gekraaid. Maar Amsterdam bezat eigenlijk niets om zich voor op de borst te slaan. Vanuit een achterstandspositie heeft Amsterdam zich in een verbijsterend hoog tempo opgewerkt. De stad heeft zich als de baron van Münchhausen op eigen kracht uit het moeras omhoog weten te trekken. In drie eeuwen ontwikkelde dit veendorpje zich tot de grootste handelsmetropool van Europa. Vriend en vijand, Amsterdammer en buitenlander, stonden daarover versteld. Uit: Tot dese hoochte opgeclommen / Roelof van Gelder. - NRC Handelsblad 21 mei 2004;p. 25 |
Tijdens Vastenavond werd de houten voetbrug over het Damrak door enkele aangeschoten priesters in brand gestoken. Zo gaat althans het verhaal. Nadat deze brug in de tweede helft van de 15e eeuw was hersteld, heette de nieuwe brug ter herinnering aan deze gebeurtenis Papenbrug. Over het Rokin werd ook een brug gebouwd: de Lange brug. De stadsbestuurders vergaderden sinds 1395 in een zaal op de bovenverdieping van een gebouw op de hoek van de Plaetse en de Gasthuissteeg. Na een brand in1421 werd het Stadhuis uitgebreid met de Vierschaar. In 1492 werd het Oude Gasthuis bij het Stadhuis getrokken. Op de Plaetse, waar in de 15e eeuw, waar iedere dag markt werd gehouden, werd in de 15e eeuw een kleine Waag gebouwd. In 1410 werd de Nieuwe Kerk aan de Plaetse in gebruik genomen, maar was toen nog maar gedeeltelijk klaar. De Oude Kerk werd tussen 1450 en 1473 sterk vergroot. Aan de Nieuwendijk werd in 1435 de Sint-Jacobskapel gebouwd. Van hieruit vertrokken de pelgrims naar de beroemde bedevaartsplaats Santiago di Compostella in het uiterste westen van Spanje. Deze kapel werd in 1752 gesloopt. Net buiten de stadswal werd omstreeks 1450 aan het begin van de Zeedijk de St. Olofskapel gebouwd. |
In 1421 en 1453 werd Amsterdam twee keer geteisterd door een grote stadsbrand. Talrijke huizen gingen daarbij verloren. De woonhuizen werden daarom steeds meer in steen opgetrokken, eerst de tussenmuren, later ook de gevels. Bij de eerste brand liepen de Nieuwe Kerk en de toren van de Kapel ter Heilige Stede ernstige brandschade op, maar de schade kon gelukkig nog worden hersteld. Bij de tweede brand in 1453 ging het Stadhuis in vlammen op. | ![]() |
![]() |
Na 1480 werd er ter bescherming van de stad een stadsmuur aangelegd met stadspoorten en torens.Langs het Y werd een dubbele rij palen de grond in geslagen. De scheepstimmerwerven buiten de Sint Olofspoort verhuisden naar de Lastage. Buiten de Sint Olofspoort werden huizen gebouwd. In de Lastage waren scheepswerven, lijnbanen, teer- en pekstokerijen te vinden. Wegens het brandgevaar wilde men die zoveel mogelijk buiten de stad houden. laatst bijgewerkt: 12-11-02 |