3702 |
Het eerste Hunnenrijk (209 - 51 v. Chr.) |
![]() |
Het was Hij gaf zijn volk ook een hogere vorm van politieke organisatie. Hij stelde een hiërarchie van ambtenaren in, "ouderen", waarvan het hoogste kader bestond uit 24 edelen die het gezag voerden over 10.000 strijders elk. Daarboven stonden nog eens twee prinsen "van links en van rechts". |
![]() |
De prins van links, was onderkoning over het oostelijk deel van het rijk, de prins van rechts was onderkoning over het westelijk deel, terwijl Mo-duo opperheerser (chan-yu) was en rechtstreeks regeerde over het centrale deel van het rijk. Elk van de 24 edelen genoot een grote mate van autonomie voor wat de aanstelling van ondergeschikte ambtenaren betrof en het bestuur van zijn gebied. Er was dus een sterk feodaal aspect aan de politieke organisatie van het Hunnenrijk. Niettemin wisten Mo-duo en zijn onmiddellijke opvolgers voldoende cohesie te bewaren dankzij hun krachtige persoonlijkheid.
Aan de stilte op het front kwam een einde onder de opvolger van Mo-duo, de Chan-yu Op advies van een overgelopen Chinese eunuch ondernam Rond 165 ondernam Lao-shang een veldtocht tegen de Yuezhi, gevestigd in oostelijk Kashgarië en Gansu, die voor de geschiedenis van het Aziatische continent verstrekkende gevolgen zou hebben. Als gevolg van deze veldtocht viel het koninkrijk van de Yue-zhi helemaal uiteen. Een klein gedeelte van deze volksstam vluchtte zuidwaarts en vestigde zich tussen de Tibetaanse stammen der Qiang in het Nanshan-gebergte (de zogenaamde kleine Yue-zhi). Het grootste gedeelte vluchtte naar Dzungarije en vestigde zich langs de oevers van de Bi-rivier en het Issyk-kul-meer. Na zijn dood in 161 (of 160) werd Lao-shang opgevolgd door zijn zoon |
De langdurige en grootscheepse militaire operaties die Han-keizer De Hunnen kregen niet alleen af te rekenen met hun machtige zuiderburen, maar bovendien met vrijwel alle volkeren en vorstendommen die onder hun heerschappij stonden. In het oosten begonnen de Wu-huan en de Xian-bei, restanten van het Dong-hu-volk het juk van hun overheersers af te werpen en zich meester te maken van gedeelten van hun territorium. Daardoor begonnen de Hunnen zich traag naar het Westen te verplaatsen. Dit verzuurde hun betrekkingen met de Wu-sun die voorheen hun vazallen waren geweest, maar ondertussen de Chinese suzereiniteit hadden erkend. De Chan-yu bezette delen van hun territorium en eiste dat de Wu-sun zich opnieuw aan hem zouden onderwerpen. Deze laatsten riepen evenwel de hulp van China in. In 72 zond China liefst vijf legers met de bedoeling de macht van de Hunnen voor eens en voor altijd te breken. Deze militaire campagne had niet het verwachte succes, maar de barre natuur hielp een handje. In 71 werd het Hunnenleger, naar aanleiding van een represaille-expeditie tegen de Wu-sun letterlijk gedecimeerd door een sneeuwstorm. Dit was het teken voor de Wu-sun in het Westen, de Ding-ling in het noorden, de Wu-huan in het oosten en de Chinezen in het zuiden om de gehate Hunnen de doodssteek toe te brengen. Tot overmaat van ramp brak er nog een hongersnood uit over hun gehele territorium. Een en ander had voor gevolg dat één derde van de totale bevolking en meer dan de helft van de kudden verloren gingen. Het Hunnenrijk had zich wellicht nog kunnen herstellen van al deze tegenslagen, ware het niet intern geteisterd geworden door grote verdeeldheid en strijd. Toen Enige tijd later begon Terwijl de Oostelijke Hunnen verder de suzereiniteit van China erkenden, begon Het voormalige territorium der Westelijke Hunnen werd nominaal gevoegd bij het oostelijke rijk van Hu-han-ye (gestorven in 31 v.Chr.) en zijn opvolgers, die zich verder trouwe vazallen van de Chinese keizer toonden en dat ook bleven tot aan de usurpatie van Wang Mang (8 n.Chr.).
laatst bijgewerkt: 26-06-07 |