3702

Het eerste Hunnenrijk (209 - 51 v. Chr.)

Hunnen (ca. 400 - 209 v. Chr.)

Het was Mo-duo (Mo-du, Maodun) die de Hunnische natie tot een echt stepperijk van formaat zou uitbouwen. Onder zijn bewind (209 - 174 v.Chr)., bereikte het Hunnische imperium het toppunt van zijn macht. Mo-duo was een tactisch genie. Hij leerde zijn horden te strijden in georganiseerd verband onder één bevel, waar ze tot dan toe gewoon waren geweest in open orde en individueel te vechten.

Hij gaf zijn volk ook een hogere vorm van politieke organisatie. Hij stelde een hiërarchie van ambtenaren in, "ouderen", waarvan het hoogste kader bestond uit 24 edelen die het gezag voerden over 10.000 strijders elk. Daarboven stonden nog eens twee prinsen "van links en van rechts". 

De prins van links, was onderkoning over het oostelijk deel van het rijk, de prins van rechts was onderkoning over het westelijk deel, terwijl Mo-duo opperheerser (chan-yu) was en rechtstreeks regeerde over het centrale deel van het rijk. Elk van de 24 edelen genoot een grote mate van autonomie voor wat de aanstelling van ondergeschikte ambtenaren betrof en het bestuur van zijn gebied. Er was dus een sterk feodaal aspect aan de politieke organisatie van het Hunnenrijk. Niettemin wisten Mo-duo en zijn onmiddellijke opvolgers voldoende cohesie te bewaren dankzij hun krachtige persoonlijkheid.

Mo-duo voerde zijn eerste oorlog tegen de Dong-hu, die Oost-Mongolië en westelijk Mantsjoerije bewoonden. In weerwil van hun macht werden ze verslagen door Mo-duo en ingelijfd in het Hunnenrijk. Dankzij een reeks campagnes in het noorden wist hij controle te verwerven over het stroomgebied van de Orkhon en Selenga in Buiten-Mongolië. Zelfs het gebied rond het Baikal-meer kwam onder zijn invloed en werd waarschijnlijk nog tijdens zijn leven aangehecht aan zijn rijk. Mo-duo bracht eveneens het voor de Chinezen zo belangrijke gebied Kashgarië onder zijn gezag: zowel het oostelijk deel waar nomaden van Indo-Europees ras woonden, gekend als de Yuezhi en de Wu-sun, als het westelijk deel waar 26 stadsstaten gesitueerd waren, eveneens bewoond door Indo-Europese volkeren, werden schatplichtig aan het hof van de Hunnen. Ook in zuidelijke richting poogde hij zijn gebied uit te breiden, maar hier stond hij tegenover het Chinese rijk en gedurende driekwart eeuw kon geen van beide partijen een beslissende overwinning behalen. Het belangrijkste wapenfeit is wellicht de veldtocht die de eerste keizer van de Han, Gao-zu (Gaozou) ondernam tegen de Hunnen in 200 v.Chr. en die voor de Chinezen eindigde in een beschamende nederlaag. Als gevolg ervan werd een verdrag gesloten waarbij de Chinezen ieder jaar rijke geschenken stuurden naar het hof van Mo-duo. Daarenboven schonk Gao-zu ook een prinses aan de Hunnische keizer. Dankzij haar invloed bleef het Chinese rijk enige tijd van invallen gespaard.

Aan de stilte op het front kwam een einde onder de opvolger van Mo-duo, de Chan-yu Lao-shang (174 -161), onder wiens krachtige leiding de militaire initiatieven van de Hunnen in alle heftigheid hernamen. (chan-yu of chanyu was een titel, die de heersers van de XDiong-Nu gebruikten en in hun taal zoiets als "de grootste" betekent.)

Op advies van een overgelopen Chinese eunuch ondernam Lao-shang in 166 v.Chr. een grootscheepse campagne tegen het Chinese rijk en zakte met zijn horden af tot in de nabijheid van de Chinese hoofdstad. Nadat hij zich tactisch had teruggetrokken voor de numerieke Chinese overmacht sloot hij een gunstig verdrag met de Chinese keizer waarin de Chinezen de Hunnische heerschappij erkenden over het gehele gebied ten noorden van de Grote Muur, m.a.w. Mantsjoerije, Mongolië, Dzungarije en Kashgarië. Bovendien bepaalde het verdrag dat de Chinezen ieder jaar brokaat, zijde en rijst zouden sturen naar de Hunnen, hetgeen erop neerkwam dat de Chinezen schatplicht betaalden aan hun barbaarse noorderburen.

Rond 165 ondernam Lao-shang een veldtocht tegen de Yuezhi, gevestigd in oostelijk Kashgarië en Gansu, die voor de geschiedenis van het Aziatische continent verstrekkende gevolgen zou hebben. Als gevolg van deze veldtocht viel het koninkrijk van de Yue-zhi helemaal uiteen. Een klein gedeelte van deze volksstam vluchtte zuidwaarts en vestigde zich tussen de Tibetaanse stammen der Qiang in het Nanshan-gebergte (de zogenaamde kleine Yue-zhi). Het grootste gedeelte vluchtte naar Dzungarije en vestigde zich langs de oevers van de Bi-rivier en het Issyk-kul-meer. 

Na zijn dood in 161 (of 160) werd Lao-shang opgevolgd door zijn zoon Jun-chen (160 - 126 v.Chr.), die eerder vriendschappelijke betrekkingen onderhield met het Chinese keizershof.

De langdurige en grootscheepse militaire operaties die Han-keizer Woe Ti (Wu Di) (140 - 87 v. Chr.) had opgezet tegen het Hunnenrijk waren geen onverdeeld succes. Bij zijn dood (87) kon het Chinese rijk alleen bogen op twee gebieden waarover het zijn controle had gevestigd: het zuiden van Mantsjoerije in het oosten en het grootste deel van Kashgarië in het westen. Het Hunnenrijk leek op het eerste gezicht slechts weinig van zijn macht ingeboet te hebben, maar intern was het toch erg ondermijnd. Vijftig jaar oorlog had ontelbare mensenlevens gekost aan een rijk waarvan de bevolkingsschaarste de kwetsbaarste plek was. Ook de kudden hadden erg te lijden gehad onder het oorlogsgebeuren. En alsof dit alles nog niet genoeg was, brak in 85 een bittere strijd om de opvolging van de Chan-yu uit. Het was dus niet te verwonderen dat de Hunnen hun vroegere strijdlust vergaten en het Chinese rijk probeerden gunstig te stemmen door onder meer het vrijlaten van Chinese gevangenen, wat niet belette dat het toch nog geregeld tot schermutselingen aan de grenzen kwam.

De Hunnen kregen niet alleen af te rekenen met hun machtige zuiderburen, maar bovendien met vrijwel alle volkeren en vorstendommen die onder hun heerschappij stonden. In het oosten begonnen de Wu-huan en de Xian-bei, restanten van het Dong-hu-volk het juk van hun overheersers af te werpen en zich meester te maken van gedeelten van hun territorium. Daardoor begonnen de Hunnen zich traag naar het Westen te verplaatsen. Dit verzuurde hun betrekkingen met de Wu-sun die voorheen hun vazallen waren geweest, maar ondertussen de Chinese suzereiniteit hadden erkend. De Chan-yu bezette delen van hun territorium en eiste dat de Wu-sun zich opnieuw aan hem zouden onderwerpen. Deze laatsten riepen evenwel de hulp van China in. In 72 zond China liefst vijf legers met de bedoeling de macht van de Hunnen voor eens en voor altijd te breken. Deze militaire campagne had niet het verwachte succes, maar de barre natuur hielp een handje. In 71 werd het Hunnenleger, naar aanleiding van een represaille-expeditie tegen de Wu-sun letterlijk gedecimeerd door een sneeuwstorm. Dit was het teken voor de Wu-sun in het Westen, de Ding-ling in het noorden, de Wu-huan in het oosten en de Chinezen in het zuiden om de gehate Hunnen de doodssteek toe te brengen. Tot overmaat van ramp brak er nog een hongersnood uit over hun gehele territorium. Een en ander had voor gevolg dat één derde van de totale bevolking en meer dan de helft van de kudden verloren gingen.

Het Hunnenrijk had zich wellicht nog kunnen herstellen van al deze tegenslagen, ware het niet intern geteisterd geworden door grote verdeeldheid en strijd. Toen Hu-han-ye in 58 v.Chr. Chan-yu werd, zag hij zich geconfronteerd met vier andere kroonpretendenten en het kostte hem drie jaar om deze uit te schakelen. Nauwelijks was hij hierin geslaagd of zijn broer Zhi-zhi kwam tegen hem in opstand. Als gevolg van deze broedertwist werd het Hunnenrijk verscheurd tot twee rijken: het noordelijke gesitueerd in Buiten-Mongolië, onder het gezag van Zhi-zhi, en het zuidelijke in Binnen-Mongolië, onder het gezag van Hu-han-ye. Om zich te beschermen tegen de voortdurende aanvallen van zijn broer zette Hu-han-ye in 51 v.Chr. de historische stap om formeel de Chinese suzereiniteit te erkennen.

Enige tijd later begon Zhi-zhi (vanaf circa 49), die inzag dat hij niet opgewassen was tegen het bondgenootschap tussen de Zuidelijke Hunnen en het Chinese rijk, zijn volk westwaarts te leiden om zich in Dzungarije en Turkestan te vestigen. De daar wonende volkeren werden onderworpen en in zijn nieuwe rijk geïncorporeerd, en hij koos Noordoost-Turkestan als zijn nieuwe machtscentrum. Door de westwaartse migratie van de Noordelijke Hunnen was hun oorspronkelijk woongebied in Buiten-Mongolië vrijgekomen. Hu-han-ye greep onmiddellijk de kans aan om met zijn volk noordwaarts te trekken en bezit te nemen van dit gebied. Dit gebeurde in 43 v.Chr. Vanaf die datum spreekt men niet langer van het Noordelijke en het Zuidelijke Hunnenrijk, maar van het Oostelijke en het Westelijke.

Terwijl de Oostelijke Hunnen verder de suzereiniteit van China erkenden, begon Zhi-zhi aan de uitbouw van een groot rijk. Hij trad in een bondgenootschap met de Kang-ju, gevestigd in Sogdiana, en verplichtte onder meer de Wu-sun en Ferghana om zijn suzereiniteit te erkennen. Als uiting van zijn macht liet hij een ommuurde vesting bouwen als zijn hoofdstad. Dit was de eerste keer in de geschiedenis dat een Hunnenvorst een permanente hoofdstad liet bouwen. Ze zou overigens niet lang overeind blijven, want reeds in 36 v.Chr. werd ze het doelwit van een felle en meedogenloze Chinese aanval, waarbij de stad in vlammen opging en Zhi-zhi het leven verloor. Dit was het einde van het fiere rijk der Westelijke Hunnen, die pas opnieuw in de geschiedenis opduiken in de vierde eeuw van onze tijdrekening, als tussen 370 en 375 hun horden de Wolga en de Don oversteken en aan hun Europese opmars beginnen, die hen later, onder leiding van Attila, zelfs tot aan de grenzen van het Romeinse rijk zal brengen.

Het voormalige territorium der Westelijke Hunnen werd nominaal gevoegd bij het oostelijke rijk van Hu-han-ye (gestorven in 31 v.Chr.) en zijn opvolgers, die zich verder trouwe vazallen van de Chinese keizer toonden en dat ook bleven tot aan de usurpatie van Wang Mang (8 n.Chr.).

Het tweede Hunnenrijk (6 - 160 n. Chr.)

laatst bijgewerkt: 26-06-07

colofon