10.511 |
Kelderwoningen, zolder- en achterkamertjes |
![]() |
Voor al de mensen die naar de stad trokken, moest er woonruimte zijn. Maar die woonruimte was er toen in Amsterdam niet. In de Jordaan woonden duizenden mensen op goedkope huurkamertjes, in kelderwoningen, pakhuizen of in goedkope slecht gebouwde huisjes in smalle stegen. Overal in deze buurt werden achterterreinen volgebouwd. Mensen moesten zelfs in kelders, half onder de grond, gaan wonen. In Amsterdam waren er wel 20.000 ! Sommigen lagen twee meter onder de grond en waren vaak maar 1½ meter hoog. Je stapte door de voordeur meteen het enige vertrek van de kelderwoning binnen: dit was tegelijk woonkamer, slaapkamer en keuken. Daar leefden dan zeven of acht mensen. Soms moest het vertrek ook dienen als bergplaats voor lompen. Voor het venster stonden een tafel en een paar stoelen en aan de muur was een ingebouwde bedstee. Hierin sliepen vader, moeder en de kleinste kinderen. De oudere kinderen lagen 's nachts op de vloer ! |
![]() |
Het gebeurde ook dat moeder en één van de kinderen de nacht slapend doorbrachten in een leunstoel met papieren zitting. Verder waren er een kacheltje, waarop moeder het eten kookte, een latafel en een kast met laden, dat het keukengerei bevatte.
Met de hygiëne was het slecht gesteld. Vaak moesten de gezinnen van een paar woningen zich behelpen met één gootsteen en een kraan in een klein portaaltje. In een hoek van de kamer stond de WC: een emmer met een deksel erop. Muren en vloeren waren altijd vochtig en doordat de straatriolering slecht was, stroomde bij een flinke regenbui het water door de deuropening naar binnen. Dan moest moeder het kind, met haar benen in het water en de rokken opgeschort het kind aankleden op een drijvende tafel, waarna het de straat op moest zolang men geen tijd had om de kelder leeg te scheppen. Vochtig waren de kelderwoningen ook door het wassen, schrobben, wasgoed drogen en koken ! Het was er ook altijd koud en donker. Met de verwarming was het slecht gesteld. Daglicht kwam er nauwelijks naar binnen. Zelfs bij helder weer brandde 's middags al een petroleumlampje in de kamer. Door de woningnood woonden de mensen niet alleen in kelders, maar ook in zg. forten. Dat waren grote huizen waar soms wel 30 gezinnen in kleine zelf getimmerde hokjes bij elkaar woonden. Ook werden de open binnenterreinen achter de huizen bebouwd. De mensen aten meestal veel te weinig en slecht voedsel. Brood is vaak te duur. Daarom at men vaak aardappelen met azijn en mosterd. Was er wél brood, dan was dat meestal droog en met nauwelijks iets erop. Als middagmaal at men steevast bruine bonen met zout. Omdat er toen nog geen waterleiding was, gebruikten sommige bakkers water uit de grachten. En in deze grachten werden de riolen geloosd. Ook het vuilnis werd in de grachten gegooid of zomaar op straat, want de stadsreiniging bestond nog niet. |
Doordat de woningen niet waren aangesloten op een /, moesten de bewoners zich behelpen met emmers of tonnetjes, die iedere week werden opgehaald door de "Boldootwagen".
Door het slechte voedsel én door de ongezonde woonomstandigheden stierven veel mensen aan allerlei besmettelijke ziekten. laatst aangepast: 05-08-02 |
![]() |