8214 |
Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) |
Jan Pieterszoon Coen geldt al een van de grootste VOC-dienaren uit zijn tijd. Maar ook als een van de meest brute en gehate. J.P. Coen, stichter van Batavia wordt tot op de dag van vandaag geroemd en verguisd. Hij wordt geboren in 1587 in Hoorn en op 13-jarige leeftijd door zijn vader naar Rome gestuurd om zich te bekwamen in een nieuwe manier van boekhouden. Deze vaardigheid zal Coen later goed van pas komen, want als het aan zijn vader ligt wordt hij koopman. En inderdaad, zeven jaar na zijn vertrek wordt Coen als onderkoopman aangenomen op het VOC-schip Hoorn. |
![]() |
De tocht duurt dieënhalf jaar en voert hem langs de Kaapverdische eilanden, Sint-Helena, Mozambique, India, Malakka (Maleisië) en het uiteindelijke doel van de reis: de Banda-eilanden (Indonesié). Daar moet het felbegeerde monopolie op nootmuskaat en foelie worden afgedwongen. Er volgt een felle strijd met de Bandanezen. Als de admiraal van de vloot, Pieter Willemszoon Verhoeff, in een hinderlaag wordt gelokt, beginnen zijn manschappen een strooptocht die eindigt met een verdrag: de Bandanezen zullen voortaan alleen nog specerijen leveren aan de VOC. Dit ten koste van (met name) de Engelsen, die woedend zijn.
Na terugkomst schrijft Coen een lijvig rapport over zijn bevindingen. Hij valt op bij de hoofddirectie van de VOC, de Heren Zeventien. Nog geen jaar later verzoeken zij hem er weer op uit te trekken, ditmaal als opperkoopman. Eenmaal op Bantam treft hij een chaos aan en Coen is vast van plan "orde op zaken te stellen". Hij wordt daarbij voor de voeten gelopen door Portugese, Engelse, Chinese en Franse kooplieden. |
![]() |
In 1618 wordt Coen benoemd tot gouverneur-generaal, de hoogste rang in Azië. In die hoedanigheid wil hij een vast steunpunt voor de VOC vestigen, het liefst in Jacatra. Op 28 mei 1619 wordt de stad - die tot Batavia wordt omgedoopt - veroverd en verwoest. |
Minder voorspoedig loopt het op Banda, waar de vrijheidslievende bevolking niet terugschrikt voor Coens overmacht. | ![]() |
![]() |
De gouverneur-generaal besluit daarop tot geweld over te gaan, in wat te boek staat als een van de bloedigste slachtpartijen uit de geschiedenis van de VOC. Vijfduizend Bandanezen werden vermoord, verdreven of als slaaf naar Batavia gestuurd. Maar Coen is tevreden: Banda is onderworpen. |
![]() |
Banda, bestaande uit de eilandjes Neira, Lontor, Ai, Run, Rosengain en de vulkaan Gunung Api, stond al vroeg in de belangstelling van de Nederlanders, omdat het het enige productiegebied van nootmuskaatnoten en foelie ter wereld was. links: nootmus- rechts: nootmuskaat- |
![]() |
Pogingen om via het sluiten van exclusieve leverantiecontracten met de bevolking een monopolie op de uitvoer van deze producten te vestigen liepen op niets uit, omdat de Bandanezen zich op handelsgebied niet de wet wilden laten voorschrijven door de Nederlanders. De VOC was dan ook spoedig bereid haar monopoliestreven met het eventueel gebruik van militaire middelen kracht bij te zetten. Wat er nog van de goede relaties over was, werd volledig bedorven toen Bandanezen in 1609 tijdens onderhandelingen admiraal Pieter Verhoef vermoordden. In datzelfde jaar bezette de VOC het centrale eiland, Neira. In 1616 werd het eiland Ai veroverd en werd de bevolking daar weggejaagd. Met de verovering van Lontor was het monopolie op de muskaatnoten en foelie veiliggesteld, maar door het verdwijnen van de Bandanezen was er echter niemand meer om de muskaatnootbomen te verzorgen en te oogsten. Om dit probleem op te lossen verpachtte de VOC de aanplant aan ex-werknemers of hun afstammelingen. Deze stukken land werden perken genoemd en hun huurders perkeniers. De perkeniers waren verplicht alle noten en foelie tegen een vastgestelde prijs aan de VOC te leveren. Het eigenlijke werk aan de bomen werd niet door de perkeniers zelf gedaan maar door slaven. In het prille begin zorgde de VOC zelf voor de aanvoer van slaven naar Banda, maar al spoedig liet zij de import aan de particuliere sector over. Meer dan de helft van de bevolking van het gewest bestond zodoende uit slaven. |
![]() |
Het hoofdkwartier van de VOC in Banda was het kasteel Nassau op het eiland Neira. Op de andere eilanden had de VOC een aantal grotere en kleinere vestingen. Onder dit gewest hoorden ook de diverse eilanden die enige honderden kilometers naar het zuidwesten en zuidoosten gelegen waren, zoals bijvoorbeeld Kisar, Damar en Kei. Particuliere handelaren uit Banda betrokken van deze eilanden vooral sago, waarmee de slaven werden gevoed. Banda zelf produceerde namelijk zelf nauwelijks voedsel van betekenis. De VOC controleerde met enige regelmaat of er zich op de Zuidooster en Zuidwester Eilanden geen muskaatnootbomen bevonden, want die dienden te worden uitgeroeid. Vanuit Banda ondernam Abel Tasman in 1644 zijn beroemde ontdekkingsreis, waarbij hij delen van Australië en Nieuw Zeeland verkende. Links: Fort Nassau op Banda |
Slavernij en moordpartijen - in Coens tijd lijkt alles geoorloofd voor een handelsmonopolie. Toch klagen kapiteins, kooplieden en zelfs bewindhebbers veelvuldig over Coens brute veroveringstactieken. De prijs voor nootmuskaat is wel heel erg hoog vinden ook de Heren Zeventien. Na Banda wil Coen handelsposten oprichten in China, om rechtstreeks porselein, zijde en andere Chinese goederen te kunnen inslaan. Die missie mislukt; de vloot die op 10 april 1622 van Batavia naar China vertrekt, keert twee jaar later onverrichter zake terug. Coen krijgt daarna met steeds meer bestuurlijke problemen te maken en ook met zijn gezondheid gaat het bergafwaarts. Hij sterft op 21 september 1629, in de armen van zijn vrouw Eva. Moegestreden, na ruim twintig jaar trouwe dienst. Hij werd 42 jaar laatst bijgewerkt: 21-03-03 |