7041

Wederdopers (Anabapatisten)

Lage Landen (1531-1555); Amsterdam (1500 - 1600)

De grote groei van deze revolutionairchristelijke beweging werd mede veroorzaakt door de dagelijkse toenemende ellende: honger, werkeloosheid en armoede. Waar de nood het hoogst was, groeide de beweging het sterkst: in Amsterdam en omgeving, in Leiden en in Friesland. 

De Wederdopers zagen, net als de eerste christenen, gemeenschap van goederen als grondslag van de maatschappij. Zij waren tegen het dopen van pasgeboren kinderen, omdat zij vonden dat de doop uit vrije wil aangenomen moest worden. Zij waren ook tegen overheidsbemoeiingen met de godsdienst. Om de gelijkheid van alle mensen duidelijk te maken, demonstreerden zij in hun eerlijke naaktheid op straat. 

In 1534 werd de stad Munster in Duitsland (Westfalen) door militante Wederdopers bezet. Eén van de leiders was de Nederlander Jan Beukelsz van Leiden. De schrik sloeg de autoriteiten om het hart. De landvoogdes, Maria van Hongarije, stuurde de bisschop van Munster geld en munitie om hem bij de belegering van de stad te steunen. Bovendien stelde zij de staten generaal voor om actief in te grijpen. 

 
Portret van Jan van Leiden, 1536. Gravure naar tekening van H. Aldegreven (Stadtmuseum Münster)
Jantje van Leiden

Een Jantje-van-Leiden doet zijn best niet. Eeuwen geleden luidde de spreuk anders: "het afleggen met Jan van Leiden" was bedoeld als belediging voor verkopers van loze beloften en valse praatjes. Jan van Leiden heet in werkelijkheid Jan Beukelsz. Jan wordt in 1509 geboren en op 12 januari 1536 wreed terecht gesteld in het Duitse Munster. In de 26 jaar daartussen gebeurt het een en ander. Half Europa staat in die periode op zijn kop door oorlog, economische ellende en godsdiensttwisten. Luther spijkert zijn stellingen in 1517 aan een Wittenbergse kerkdeur. In 1524 beginnen in Zürich en elders de wederdopers zich te roeren. Jan Beukelsz weet dan nog van niets. In 1525 levert hij als kleermaker in Leiden braaf zijn meesterstuk in. Vervolgens zwerft hij jaren door Europa (Londen, Antwerpen, Lissabon, Lübeck) voor hij terug in Leiden aan het Noordeinde een herberg begint: In den Witte Lely. In 1533 verlaat Jan van Leiden vrouw en kind en vertrekt naar de wederdopers in Munster. Wat daar in twee jaar tijd gebeurt is bijna ongeloofwaardig. In het boekje Jantje van Leiden beschrijft Luc Panhuysen het vreemde verhaal van de stad Munster, dat met burgemeester en bevolking overgaat tot het geloof der wederdopers en vervolgens compleet doorslaat: afschaffing van privé-bezit, verplichte veelwijverij, massaal naaktlopen en dat alles in afwachting van de Apocalyps.

De gekte in Munster duurt van begin 1534 tot juni 1535. In januari 1536 wordt "koning" Jantje Beukelsz in Munster gemarteld en terechtgesteld. Zijn lichaam en dat van twee andere leiders van de wederdopers worden vervolgens in kooien aan de Lambertuskerk gehangen tot de laatste botjes verwaaien. De drie kooien hangen er nog steeds.
"We moeten ten koste van alles beletten dat de belegeraars zich in Duitsland en Nederland verbreiden. We moeten alle leden van deze sekte, die nog erger en slechter is dan de Lutheranen, uitroeien. De sekte bestaat hoofdzakelijk uit arme handwerkslieden en leeglopers. Zij streeft ernaar kerken, geestelijke ambten en goederen af te schaffen, te vernietigen en te ruïneren. Zij willen de juwelen, kassen, relikwieën en kleinodiën, pauselijke bullen en waardepapieren roven en daaruit één bezit maken en daarna verdelen."

Een jaar later, in 1535, deden de Wederdopers in Amsterdam een greep naar de macht. In februari 1535 hielden zij ten huize van de lakenkoopman Jan Sybert in de Zoutsteeg een bijeenkomst. Theodorus Sartor was daar met een aantal volgelingen in gebed verzonken, toen één van hen, Hendrik Snyder, zich plotseling van zijn kleren ontdeed en riep, dat alles wat uit de aarde was voortgekomen, door het vuur verteerd moest worden. Nadat hij al zijn kleren in het vuur had geworpen, beval hij de anderen zijn voorbeeld te volgen. Daarop stormden de Wederdopers poedelnaakt de straat op, onder het uitroepen van de kreet: "Wee, de wrake Gods". Dat vormde  de inleiding tot het oproer van 10 mei. 

Op die dag veroverde Jan van Geel, met veertig Wederdopers het Stadhuis, waarbij enkele bewakers en de burgemeester sneuvelden. Eén dag hielden de Wederdopers het gebouw bezet. De steun die de Wederdopers hadden verwacht van de hervormingsgezinde burgerij, bleef uit. Met het voorbeeld van Munster voor ogen, wilde die van de Wederdopers niets meer hebben. Toen werd met kleine kanonnen op hen geschoten. Bij dit oproer lieten 19 burgers en 18 Wederdopers het leven. 

Driehonderd Wederdopers uit de omgeving van IJsselstein, die naar Amsterdam waren gereisd om hun "broeders en zusters" te hulp te snellen, keerden bij het vernemen van dit bericht weer ijlings naar huis terug, terwijl verscheidene aanhangers van Jan van Geel naar Engeland vluchtten. Er werden tientallen arrestaties verricht. De "raddraaiers" werden snel en op gruwelijke wijze gestraft. "De borst werd hun levende opengesneden; 't hart daaruit gehaald, en hun in 't aangezicht gesmeten, waarna zij onthoofd en gevierendeeld werden, wordende de hoofden op staeken op de poorten gesteld, en de delen daarbuiten gehangen". 

Na de opstand van de Wederdopers zagen de voorname katholieke Amsterdamse burgers hun kans schoon de hervormingsgezinde bestuurders aan de kant te zetten. Voor lange tijd zou Amsterdam van de zaak der hervorming afkerig blijven.

Karel V vaardigde nieuwe, verscherpte verordeningen uit; en sinds 1535 werden de Wederdopers overal te vuur en te zwaard vervolgd. 

laatst bijgewerkt: 17-07-01

colofon