6228

Holland - Zeeland - Henegouwen (1358-1404)

Holland - Zeeland - Henegouwen (1353-1358)

Albrecht van Beieren (1357-1404) graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen

Graaf Willem V heeft maar een paar jaar mogen regeren. Na vier jaar werd hij ongeneeslijk krankzinnig verklaard, waarna zijn broer hertog Albrecht van Beieren (1357-1404) in 1357 zijn taak overnam. Deze liet zijn bezittingen in Beieren door een stadhouder besturen om zijn hele aandacht aan zijn Nederlandse gewesten te kunnen besteden. 

Met Albrecht kwam een man aan de regering die in staat was de vrijwel permanente staat van burgeroorlog enigszins onder controle te krijgen en die als "beleidsvol staatsman" de geschiedenis zou ingaan. Hij koos Den Haag als residentie en schiep daar niet alleen een hof van internationale allure, hij breidde ook het bestuursapparaat drastisch uit. Vanaf 1365 woonde Albrecht vrijwel permanent  in 's Gravenhage. Aan het hof verbleven schrijvers, dichters, waaronder de dichter en verteller Willem van Hildegaersberch, de hoftheoloog Dirc van Delf en de dichter en schrijver Dirc Potter.

Albrecht begunstigde aanvankelijk meer de Hoeken, maar daarna probeerde hij, als een goed vorst, boven de partijen te staan en men hoorde dan ook weinig van partijtwisten. Op het laatst van zijn leven werd dat anders. 

Intussen onderhield Albrecht goede contacten met Filips de Stoute, de hertog van Bourgondië. In 1385 werd een dubbelhuwelijk gesloten tussen hun beider kinderen: Albrechts oudste zoon Willem trouwde met Filips dochter Margaretha. Filips oudste zoon Jan (zonder Vrees) trouwde met Albrechts dochter, die ook Margaretha heette. 
Albrecht van Beieren probeerde als een goed vorst, boven de partijen te staan en men hoorde dan ook weinig van partijtwisten. Hij rekende ook af met Jan van Arkel, die vanuit zijn bezitting in het rivierengebied tussen Holland en Gelre optrad als een halve roofridder. Hij hief namelijk onrechtmatig tol van de voorbij varende schepen. 

rechts: Albrecht van Beieren

Hij liet zijn bezittingen in Beieren door een stadhouder besturen om zijn hele aandacht aan zijn Nederlandse gewesten te kunnen besteden. Tijdens zijn bewind laaiden de twisten tussen Hoeken en Kabeljauwen opnieuw op. Omdat hij voor zijn inkomsten sterk afhankelijk was van de steden, kregen de Kabeljauwse edelen onder steeds meer invloed op de oude vorst. Ook door zijn verhouding met Aleida van Poelgeest ging Albrecht de Kabeljauwen begunstigen. Deze Aleida was echter, ondanks de huizen in Den Haag die hij haar schonk en de juwelen waarmee hij haar overstelpte, niet tevreden met de rol van rijk toebedeelde aanbedene en probeerde ook invloed uit te oefenen op het landsbestuur. Zo zorgde zij ervoor dat veel Kabeljauwen op plaatsen werden benoemd, die vroeger door Hoeken werden ingenomen. 
De Hoeken voelden zich tekortgedaan en zochten steun bij Albrechts zoon Willem.  Zij hoopten na de dood van de oude hertog onder graaf Willem op een vette post aan het hof.

In 1392 werd Aleida van Poelgeest  bij een wandeling op het Binnenhof door twee mannen vermoord. Een domme zet, want nu waren de Hoeken wel helemaal uit de gunst. 

links: gedenksteen

Veel Hoekse edelen werden veroordeeld wegens medeplichtigheid en gingen in ballingschap. Hun kastelen werden met de grond gelijk gemaakt. Willem kwam bij zijn vader om voor zijn Hoekse vrienden genade te smeken, maar hij vond geen gehoor. Willem moest zelfs uitwijken naar Frankrijk. Enkele jaren later, toen Albrecht hertrouwd was, kwam het toch nog tot een verzoening. Samen ondernamen zij daarna een veldtocht tegen de Friezen (1395-1396) om de dood van graaf Willem lV, die bij de slag bij Warns in 1345 gesneuveld was, te wreken. Sinds deze nederlaag was het de Hollanders niet meer gelukt om een nieuwe veldtocht te organiseren, hoewel de graven nog wel pretendeerden heer van Friesland te zijn. Toen Albrecht zijn krankzinnig geworden broer Willem V als graaf van Holland was opgevolgd, begon hij onderhandelingen met de Friezen. De gesloten bestanden werden verlengd. De Friezen bleken tot veel concessies bereid. Zelfs tot erkenning van de graaf als hun heer. Maar op één punt bleven zij halsstarrig. Zij weigerden de Hollandse graaf het recht over te dragen om ambtenaren te benoemen in de steden en dorpen en weigerden hem de inkomsten van alle tollen buiten die van Stavoren en Dokkum. Maar in 1395 was er de mogelijkheid geschapen om een nieuwe veldtocht tegen de Friezen te ondernemen. Albrecht kon rekenen op de steun van de Kabeljauwse kooplieden, want de scheepvaart naar de Hanzesteden aan de Oost- en Noordzee had veel te lijden van Friese zeerovers.
Het werd een grootse onderneming. Uit Utrecht, Gelre, Luik, ja zelfs uit Engeland, Frankrijk en Duitsland kwamen ridders om zich onder de vanen van Albrecht te scharen. Nooit had Holland zulk een groot leger binnen zijn grenzen gezien. Enorme hoeveelheden levensmiddelen en krijgsvoorraad werden door schippers aangevoerd. De hele handelsvloot werd opgevorderd om het leger over de Zuiderzee te varen. Eind augustus stak het ridderleger van Hollandse, Zeeuwse en Henegouwse ridders over. Naar Kuinre dit keer. De Friezen werden weliswaar verslagen (1396) en weliswaar slaagde Albrecht erin het lijk van Willem lV te bemachtigen om het voor een plechtige begrafenis naar Holland te brengen, maar Albrechts leger leed zulke zware verliezen (de kronieken spreken van 400 tot 3000 doden), dat het na tien dagen naar Holland moest terugkeren. 

Albrecht kondigde een handelsembargo af tegen de Friezen en sanctioneerde kaping op zee. Na een serie mislukte prikacties van de Hollanders in 1397, werd het jaar daarop (1398) een tweede veldtocht naar Friesland ondernomen. Alle steden in Holland moesten in deze tocht bijdragen door manschappen, schepen, geld en handwerkslieden te leveren. Ook van de ridders werd een groot aandeel gevraagd. Ditmaal had de veldtocht meer succes. Het leger onder leiding van Willem Oostervant landde bij Lemmer en trok door Gaasterland naar Stavoren, dat werd belegerd. Een uitval van de Friezen leidde tot een grote Friese nederlaag en een verdrag met de Friese hoofdelingen. Stavoren en het Sint-Odulfsklooster aldaar werden overgedragen en de Friezen verklaarden zich bereid Albrecht te erkennen als hun heer. In de praktijk betekende dit echter niets. De Friezen voelden er  niets voor om zich tot Hollandse onderdanen te laten maken. Meer dan de uitvalsbases Dokkum en Stavoren en een blokkade bij Ter Luine aan de zuidelijke oever van het Dokkumerdiep, hebben de Hollanders in feite niet bezet kunnen houden. Vanaf de zomer ontbrandde een algehele opstand van de Friezen tegen het gezag van de Hollanders en de door de graaf aangestelde Vetkopers. Eind 1399 waren de Hollanders uit Friesland verdreven. Slechts hun enige steunpunt Stavoren konden zij behouden tot 1411. Toen moesten zij  ook deze stad prijsgeven. Vanaf 1400 werden er bestanden gesloten die voortdurend werden geschonden. Kaperij en prikacties van de Friese partijen bepaalden het beeld.Albrecht werd een oud man.

Arkelse oorlogen (1401 - 1412)

Aan het eind van de 14e eeuw was de macht van de heren van Arkel op zijn hoogst. De burcht die aan de oostelijke oever van de stad Gorinchem stond, werd niet voor niets De Keizerlijke burcht genoemd, omdat die niet onderdeed voor menig ander burcht. De hertog van Gelre, graaf Albrecht van Holland en de bisschop van Utrecht zagen lijdzaam toe hoe het leenschap zich razendsnel ontwikkelde tot een sterke tegenstander. Wat volgde waren de Arkelse Oorlogen (1401-1412), vooral na een hoogoplopend meningsverschil met Albrecht van Beieren.

De zoon van Albrecht van Holland, Willem van Beieren, was met zijn leger naar Friesland opgetrokken om het Hollandse gezag daar te versterken en tevens de zeeroverij op de Zuiderzee aan banden te leggen. Ook Jan V van Arkel moest hieraan meedoen, maar dat ging niet van harte. In 1401 had Jan er genoeg van en zegde de trouw aan de graaf van Holland op. Eén en ander had ook te maken met de Hoekse en Kabeljauwse twisten die toen in volle gang waren. De Arkels behoorden tot de Kabeljauwen en de graaf van Holland tot de Hoeken. Een reactie kon niet uitblijven. Willem van Beieren haalde zijn seniele vader over de wapens op te nemen tegen de van Arkels. Hij vond bondgenoten onder de Hollandse steden waaronder Dordrecht. Deze steden konden de hoge tol die Jan van Arkel op de Lek had ingesteld namelijk niet waarderen. Ook de stad Utrecht sloot zich om die reden aan bij Willem. De eerste aanval kwam van Jan van Arkel. in 1401 viel hij Oudewater aan, behorende tot het graafschap Holland. Toen dit mislukte maakte hij het slot Giessenburg met de grond gelijk. Hierop viel Willem, die dankzij de geestelijke aftakeling van zijn vader feitelijk heerser van Holland was, het Land van Arkel binnen en plunderde enkele dorpen. Tussen Hoornaar en Hoogblokland werd zijn leger door Jan van Arkel in de flank aangevallen en op de vlucht gejaagd. Dit was het begin van de Arkelse oorlogen. Deze eindigden in 1402 met een nederlaag voor Jan van Arkel die de graaf van Holland opnieuw trouw moest zweren om zijn bezit niet kwijt te raken. De Hollandse steden waren tevreden met het resultaat omdat ze verlost waren met de tol op de Lek. De heerszuchtige Willem was echter minder blij met het resultaat. Hij had de Arkels geheel willen vernietigen, maar ditmaal liet zijn vader zijn gezag gelden. In 1402 legde graaf Albrecht echter het moede hoofd neer en werd Willem heerser van Holland. Het was iedereen duidelijk dat er maar een kleine aanleiding nodig was om de strijd opnieuw te doen ontbranden.

Holland - Zeeland - Henegouwen (1404-1417)

laatst bijgewerkt: 31-07-02

colofon