5533

Utrecht (1100 - 1500)

 Utrecht (800 - 1100)

In 1122 ontvangen de bewoners van Utrecht het stadsrecht uit handen van bisschop Godebald (Godebold) (1114 - 1127). Dit hield in dat nu ook de koopmanswijk ommuurd werd en dat de marktplaats nu ook binnen de stadsmuren kwam te liggen, nu werd de handel veiliger. De Duitse Keizer Hendrik V bevestigde het stadsrecht en maakte de handel in Utrecht vrij van bisschoppelijke tol, wel legde hij de bewoners van Utrecht een schatting op voor het bekostigen van de nieuwe stadsmuur en het aanleggen van een gracht om de stad heen. Hier hadden de bewoners niet zoveel moeite mee. Hendrik V voelde zich heel erg thuis in Utrecht, hij bezocht de stad maar liefst zes keer en bovendien overleed hij ook in 1125 in Utrecht. Zijn stoffelijke resten werden bijgezet in de Dom. De Oudegracht werd rond deze tijd gegraven.

De stad kreeg nu een soort eigen bestuur, eigen inkomsten en het meest belangrijke; -de vergunning een wal om het grondgebied te leggen en ter bestrijding van de onkosten belastingen te heffen van alle bezoekers van de stad-. Ook de burgers moesten meebetalen aan de kosten van de verdediging. Na vele jaren keihard werken werd er een gracht gegraven. Dat gebeurde ongeveer op dezelfde plaats, waar nu nog de singels liggen. De verschillende delen van deze gracht vormden de stadsbuitengracht. De vrijkomende grond werd gebruikt voor het aanleggen van een wal aan de stadszijde. Bovenop die wal stond een simpele houten palissade. In tijden van oorlog konden boogschutters en andere gewapende burgers zich erachter opstellen. 

Stadswallen

Op enkele plaatsen maakte men hoge uitkijktorens. Van daaruit kon men ook stenen en andere gemene zaken gooien op de eventuele aanvallers. Van de zogenaamde Smeetoren is bekend, dat burggraaf Alfer deze in 1145 liet bouwen. Het winterse kunstwerkje hierboven geeft een zicht op de Smeetoren (links op het plaatje) in latere tijden. In de elfde eeuw werden ook al stukken natuurstenen muur aangelegd, maar dat waren slechts uitzonderingen. Dit kwam ook al, omdat natuursteen tegen hoge kosten geïmporteerd moest worden. Het duurde nog ruim 200 jaar eer de omvangrijke verdedigingsgordel herbouwd kon worden met de goedkopere inheemse baksteen. Daarmee werden tevens zware poorten en hoge torens vervaardigd. De hele stad was daarmee veilig beschermd. 

Het eertijds verkregen stadsrecht was niet alleen zichtbaar geworden door de verdedigingswerken. Het had ook een gunstige invloed op de sterkte van de burgerlijke organisatie. De bisschop was behalve een geestelijk leider indertijd ook een politieke gezagsdrager. Door Utrecht stadsrecht te verlenen, gaf hij een deel van zijn macht over in handen van de burgers.De door de bisschop benoemde zogenaamde schepenen dienden als leiders van het stadsbestuur de belangen van de inwoners van de stad te behartigen. Het optreden van die burgers had echter niet altijd de instemming van de bisschop annex landheer. Herhaaldelijk stonden de bisschop en de burgers gewapend tegenover elkaar. Deze sluimerende tegenstellingen werden nog groter, nadat de aanzienlijkste burgers besloten een eigen stadsbestuur aan te wijzen. Dit gebeurde voor het eerst in 1196 en vervolgens regelmatig vanaf 1230. 

De toenmalige bisschop Godfried had er in 1178 genoeg van voortdurend binnen de stad bedreigd te worden. Hij verplaatste zijn woonplaats daarom voorgoed naar het bisschoppelijke kasteel Ter Horst bij Rhenen. Voor de geestelijken had in dezelfde 300 jaar de ontwikkeling ook niet stil gestaan. Centraal binnen dat gebeuren was nog altijd de bisschopsburcht, die in 925 door Balderik opnieuw was voorzien van twee kerken. Tevens werden er twee kloosters en nog wat andere gebouwen bijgebouwd binnen de daarvoor herstelde Romeinse muren. De ruimte werd echter te klein. Daarom bouwde de bisschop langs de Servetstraat aan de Zuidzijde over de Romeinse muur heen een uitgebreid paleis. Daarnaast verrees aan de Vismarkt het paleis Lofen.

In 1253 woedde een grote brand in Utrecht en brandde de St.Maartenskerk helemaal af. Er werd nu besloten om een nog grotere en mooiere kerk te bouwen: de Domkerk. Rond 1300 werd gestart met het vervangen en aanvullen van de aarden wallen door stenen muren. Ondanks de hoge verdedigingstorens, die boven de zware defensiewerken uitstaken, bleven het toch de talrijke kerktorens, die Utrecht een heel apart uiterlijk gaven. 

Als je de Utrecht binnenkwam, dan kon je duidelijk zien, dat de geestelijken hun stempel zwaar op de inrichting van de stad hadden gedrukt. Daarentegen werd het straatbeeld toch beheerst door de huizen van de burgers en de openbare gebouwen. Vooreerst waren bijna alle woningen van hout. De angst voor een allesverwoestende stadbrand leidde tot de herbouw van de huizen, maar dan met baksteen. 

Rond 1450 stonden honderden stenen huizen langs de beide woongrachten. Dat waren de in de 12e eeuw gegraven Oudegracht en de Nieuwegracht, die bijna 300 jaar later gestalte kreeg. Hieronder een plaat met een beeld van de bebouwing aan de Oudegracht in die tijd. Enkele van die huizen waren echte stadskastelen. 

Een voorbeeld is de torenhoge Groenewoude aan de Oudegracht 153. Dit gebouw was toen wel drie keer zo hoog als de naburige panden. In de vele smalle steegjes lagen de kleine huisjes.Men noemde die de cameren. Ze waren ook vaak van baksteen gebouwd.De stad had toen al vele 1 kamer woningen. Dat kwam ook al door de relatief hoge bouwkosten. Utrecht was een bloeiende stad, maar ook een zeer onrustige stad. Eindeloos waren de spanningen tussen arm en rijk, tussen de grondbezitters en de ambachtslieden van de gilden, die in aantal de grote heren ver overtroffen. 
In 1304 kregen de gilden invloed op de samenstelling van het bestuur. Een gilde was in die tijd de benaming voor een bedrijfsvereniging van mensen met hetzelfde beroep. De gilden waren echter mede ontstaan als godsdienstige gezelschappen. Ze hadden ook de functie van gezelligheidsverenigingen. Later werden door deze gilden zieken- en begrafenisfondsen ingesteld. De gilden boden de hun leden eigenlijk alles, wat zij maatschappelijk nodig hadden om zich staande te houden.De stadsbestuurders hadden de gildenbroeders nodig. 
De slagers, smeden, metselaars, timmerlieden en vele anderen vormden immers samen het stadsleger, dat door voorname burgers werd aangevoerd. Elke gilde verdedigde een stukje van de stadsmuur. In de benamingen van de straten vind je daar nog iets in terug. De Bijlhouwerstraat en de Smeestraat zijn daarvan enige voorbeelden. 

Hierboven een tekening van de Smeetoren, die dus dicht bij de Smeestraat lag. Deze straten liggen bij de vroegere muurgedeelten, die door timmerlieden en smeden werden bewaakt.Telkens opnieuw probeerden de gilden de macht te grijpen uit verontwaardiging over de heren, die vaak de prijzen en de belastingen verhoogden en alle gezag naar zich toe trokken. Vrijwel altijd verloren zij echter de strijd, die zich voltrok in de smalle stegen en straten van Utrecht. In 1424 kregen de Gilden een nieuwe kans toen een nieuwe bisschop, Zweder van Kuilenburg, door de meerderheid van de voornaamste burgers niet gewenst werd. Maar de heren uit de belangrijke families Proeys, Lichtenberg, van Winssen, van Renesse en nog vele anderen moesten uiteindelijk toegeven en de nieuwe kerkvorst toelaten. Zweder brak hun overwicht toen hij eenmaal binnen de stad was.Daarvoor gebruikte hij de Gilden en dan vooral de slagers of vleeshouwers. Gretig namen deze hun kans waar.Ze zwierven in groepjes door de stad en doodden de beide burgemeesters Berend Proeys en Willem van Winssen en hielpen daarmee Zweder van Kuilenburg aan de macht. Lang duurde deze situatie niet. Zweder was geen handige man. Hij was onbetrouwbaar, wreed en hooghartig en maakte daarmee vrijwel iedereen tot zijn vijand. Alleen de vleeshouwers en enkele andere gildenbroeders bleven hem trouw. De ommekeer kwam echter al kort daarna. In 1425 trokken enkele edelen samen met hun geharnaste beroepssoldaten de stad binnen. Met de moed der wanhoop verdedigden de vleeshouwers en hun vrienden zich tegen de aanvallen. Deze strijd liep voor de vleeshouwers op een nederlaag uit, zij waren niet opgewassen tegen het in oorlogen gehardde beroepsleger. Wie niet was gesneuveld in de strijd, werd in  het gildehuis van de slagers zelf opgesloten. Dit was ook al bij wijze van spot door de aanvallers als gevangenis bestempeld. Weer was een poging van de Gilden om meer invloed te krijgen mislukt. Bloedige omstandigheden als hierboven beschreven waren geen uitzondering in die tijd, maar ook geen regel. 

 

Het leven van alledag speelde zich voornamelijk af op de vele markten voor allerlei goederen. Overal in de stad, maar vooral langs de Oudegracht werd handel gedreven. De namen van de huidige straten verwijzen daar nog naar. Zo kennen we de Vismarkt, de Varkenmarkt,  de Ganzenmarkt, de Boterstraat en de Kalverstraat. Hieronder ziet u een tweetal beeltenissen uit die tijden. Het zijn de Varkenmarkt en de Ganzenmarkt.

De bedrijvigheid in de stad was soms onbeschrijflijk. Dat gold zeker tijdens de grote jaarmarkt, wanneer van heinde en verre de handelaren en bezoekers naar Utrecht kwamen. Voor de stad was deze jaarmarkt een flinke bron van inkomsten. Aanvankelijk werd de jaarmarkt gehouden op het Domplein. Later verhuisde hij naar de Mariaplaats. 

Voor de Utrechters en de bezoekers, waren deze dagen ook een grote bron van uitbundig vermaak. De kleurigheid van de kleding, de veelsoortigheid van de dieren en dingen, die te koop werden aangeboden, dat allemaal bepaalde dagenlang het gonzende straatbeeld. 

Sfeervol waren ook de kerkelijke gebeurtenissen. Iedere gewone zondag had la een apart karakter. Dan nodigden de talrijke kerkklokken de mensen uit om het liefst in hun beste plunje naar de kerk te gaan. Vrolijk waren ook de grote feestdagen, wanneer optochten van pelgrims door de stad trokken. Deze optochten begonnen bij de stadspoorten en eindigden in de hoofdkerk de Dom. Rijkgeklede geestelijken, edelen in kostbare gewaden en eenvoudige burgers in ongewoon mooie zondagse praalkleding. Allen stroomden dan naar de kathedraal om mee te lopen in de processie. De plechtigheid werd opgeluisterd met zange en muziek. De hele dag bleef het dan vrolijk en druk, want na de kerkmis in de Dom volgde de kermis op het Domplein en in de naburige straten. Tot 's avonds laat traden toneelspelers, narren, muzikanten, acrobaten, berentemmers, waarzegsters en goochelaars op in een bonte mengeling tussen de marktkraampjes van de middeleeuwse stad.

Rond 1300 kwamen de eerste universiteiten in Utrecht

 

In 1321 werd begonnen met de bouw van de Domtoren die na ongeveer 60 jaar reeds af was, dit in tegenstelling tot de Domkerk die in 1525 nog niet af was en toen wegens geldgebrek snel afgeraffeld is, dit laatste stuk van de Domkerk, het zogenaamde schip is in een hevige storm (in 1674) weggeblazen, waardoor de Domkerk gescheiden werd van de Domtoren. Dit is sindsdien zo gebleven tot aan de dag van vandaag. 

Utrecht (1500 - 1600)

Gemaakt 28-01-04

colofon