4704 |
Koninkrijk Mali (1200 - 1500) |
Afrika (1000 v. Chr. - 700 n. Chr.); Tellem (1000 - 1500) |
In de dertiende eeuw werd het rijk Mali gesticht, het tweede Westafrikaanse, dat het Ghana-rijk in ongeveer het zelfde gebied opvolgde, maar zich ontwikkelde tot een veel ingewikkelder geheel in een veel groter gebied. Het Mali-rijk lag verspreid over het huidige Senegal, Zuid-Mauritanië, Noordoost-Guinee en Mali, zonder het noordelijke woestijngebied. In het midden van de 13e eeuw koos Sundiata Keïta, de leider van het volk van Mandinka, strategisch voor de Islam en hierdoor verkreeg hij het monopolie op de handel in goud en zout. Hij stichtte een nieuwe hoofdstad: Niana aan de rivier de Niger. De goede landbouwmogelijkheden werden hier ten volle benut. Rijst, gierst en sorghum werd langs de rivieren Gambia en Niger verbouwd. Ook de goudhandel was belangrijk voor Mali, want het werd gevonden aan de bovenloop van de Niger, in het rijk zelf dus. |
De belangrijkste volkeren waren de Soninké en de Malinké. De feitelijke macht lag bij de laatste. Onder invloed van verschillende Mansas (stamhoofden), werd Djenné en Tombouctou de commerciële en welvarende centra van West-Afrika, met diverse moskeeën en universiteiten.
De faam van de rijkdom en pracht van Mali was wijd verbreid, voornamelijk tengevolge van een pelgrimstocht naar Mekka, in 1324, van de grootste van alle Mali-vorsten, Mansa Moesa. op die tocht werd Moesa vergezeld door 60.000 man, onder wie 500 slaven, die elk een staaf goud droegen van 1,8 kilogram. Zelfs al we rekening houden met de nodige overdrijving is het duidelijk dat Moesa's pelgrimreis een ware sensatie veroorzaakte. |
In plaats van rijke geschenken kreeg hij "drie koeken van brood, een stuk vlees gebraden in inlandse olie en een kalebas met zure, gestremde melk." Ibn Battoete had wel grote bewondering voor het grote gevoel van rechtvaardigheid en hun afkeer van onrecht. Net als al-Bakri in de 11e eeuw onder de indruk was van het ceremonieel aan het hof van Ghana, was Ibn Battoeta dat van de glorie en weelde die ten toon werd gespreid bij koninklijke ontvangsten in het 14e eeuwse Mali.
In Caïro devalueerde de plaatselijke dinar voor tenminste twaalf jaar als gevolg van Moesa's vrijgevigheid met het Soedanese goud. Moesa weigerde aanvankelijk om op audiëntie te gaan bij de sultan (van Egypte). Hij voelde er niets voor om de grond (voor de sultan) of diens hand te kussen. Uiteindelijk besloot Moesa deze formele stap toch te doen, maar zei, terwijl hij de grond kuste: "Ik werp mijzelf ter aarde voor Allah die mij schiep en ter wereld bracht."
|
Zijn trots is begrijpelijk. Mali was per slot van rekening heel wat groter dan Egypte en vele malen rijker, althans in goud. Moesa's domein strekte zich uit van de wateren van de Atlantische Oceaan, langs de noordgrens van wat nu Senegal is, naar de grenzen van het huidige Nigeria en van de rand van de regenwouden in het zuiden tot aan de oases waar markt werd gehouden in de centrale Sahara. Met uitzondering van het Mongoolse rijk in Azië, was het het grootste imperiale stelsel van die tijd. |
Ibn Battoeta verbleef enige tijd in de marktplaats Oealata aan de noordgrens van het rijk van Mali. Hij vond de mensen er vreemd en hun manieren betreurenswaardig slecht. Hij was zeer ontdaan over de vrijheid tussen de seksen. "De vouwen daar," schreef hij, "hebben "vrienden"en "metgezellen" onder de mannen buiten hun eigen familie en de mannen hebben op overeenkomstige wijze "metgezellinnen" onder de vrouwen van andere families." Ibn Battoeta beklaagde zich over de ontvangst door de sultan. Mansa Musa werd opgevolgd oor zijn broer Mansa Sulayman, waarna het rijk snel in verval raakte door allerlei intriges aan het hof en een reeks zwakke koningen. Het rijk werd binnengevallen door de Toeareg vanuit het noorden en de Mossi vanuit het zuiden. |
Koninkrijk Songhai (ca. 1350 - 1600) laatst bijgewerkt: 30-04-03 |