5304 Italië (1002 - 1100)
 

Italië (901 - 1002)

Het gebied van de huidige regio's Campanië en Basilicata werd ingenomen door de Longobardische vorstendommem Capua, Salerno en Benevento, officieel leengoederen van het Rooms Duitse Rijk. De steden Napels, Sorrento, Amalfi en Gaeta waren Byzantijns maar gedroegen zich als zelfstandige stadstaatjes. Apulië en Calabrië waren weer stevig in Byzantijnse handen, al streefden ook daar de grote steden naar onafhankelijkheid. Sicilië tenslotte was volledig in handen van de Arabieren. De voortdurende gevechten tussen deze bevolkingsgroepen boden vechtersbazen grote kansen voor een militaire carrière. Zo vocht een groep Noormannen aan de kant van Napels tegen Capua. Als beloning daarvoor ontving hun aanvoerder in 1029 een klein graafschapje, Aversa, even ten noorden van Napels. Vanaf dat moment hadden de Noormannen 'eigen' territorium in Zuid-Italië (z. Noormannen in Zuid-Italië)

Hendrik II (1002 - 1024)

Otto lll werd opgevolgd door zijn meest nabije familielid Hendrik ll (bijg. de Heilige), hertog van Beieren. In 1014 werd hij met zijn vrouw Kunigunde in Rome tot keizer gekroond. Hendrik II zette zich in voor hervormingen in de katholieke kerk, wat hem de bijnaam 'de Heilige' opleverde. Hij spoorde bijvoorbeeld paus Benedictus VIII aan tot het verbieden van het priesterhuwelijk. Die paus gedroeg zich overigens meer als een veldheer dan als paus. Hij bracht, samen met Genua en Pisa, de Arabieren de eerste grote slag toe. Paus en keizer trokken in 1022 gezamenlijk op tegen de Byzantijnen in Zuid-Italië, maar met die aanval hadden zij weinig succes. In 1024 stierf de keizer en aangezien hij geen nakomelingen had, stierf met hem het Ottoons-Saksische koningshuis uit.

Koenraad ll  (1024 - 1039)

Hendrik lll  (1039 - 1056)

Hendrik lV (1056 - 1106)

De Duitse koningen richtten hun politiek op een herstel van het Romeinse rijk (renovatio imperii Romani) - waarvan zijzelf keizer wilden zijn - en dus op Italië en Rome. Terwijl Karel de Grote in zijn lange regeerperiode maar driemaal kort in Italië was, verbleef Otto de Grote er de meeste van zijn laatste regeringsjaren.

De Duitse koningen hebben veel van hun energie in het buitenland gestopt en een hoge prijs betaald voor hun keizerlijke Italië-politiek. Velen hebben, ook toen al, getwijfeld aan de zin daarvan. Otto II (973 - 983) en Otto III (983-1002) stierven zelfs op jonge leeftijd aan de 'Italiaanse ziekte', zoals de malaria werd genoemd.
Men moet echter bedenken dat het zonder het doel het Romeinse rijk te doen herleven misschien nooit tot een Duitse natie zou zijn gekomen. Duitsland was een buitengebied van Europa. Alleen dankzij Italië kon Duitsland aansluiting vinden bij de cultuur en bij de Middellandse Zee, en daarmee bij de toenmalige wereldhandel.
Op deze wijze ontstond de bijzondere relatie tussen de beide volkeren: de bewondering van de Italianen voor de Duitse flinkheid en de liefde van de Duitsers voor de Italiaanse cultuur. De Duitse liefde voor Italië begint niet pas in de periode van het humanisme rond 1500 of het classicisme rond 1800. Zij gaat veel verder terug. Steeds weer gingen Duitsers naar Italië, om daar te leren maar ook om daar te heersen, te roven of er te blijven. Anderzijds werden Italianen als werklieden en leermeesters naar het noorden gehaald. De wisselwerking tussen beide volken was al de middeleeuwen groot.

De Dom (Suomo Santa Maria) van Pisa. De bouw begon in 1064. Los van de Dom staan het baptisterium en de klokkentoren, de beroemde Toren van Pisa

In de 11e eeuw ontstonden er in Italië een aantal stadsstaten (Florence, Genua, Milaan, Venetië) die in het verdere verloop van de Italiaanse geschiedenis een belangrijke rol zouden gaan spelen. Deze stadsstaten voerden elk hun eigen beleid en namen op diverse gebieden (vooral commercieel en politiek) een belangrijke positie in.

Het economisch en sociaal herstel zette door. Pisa was in Toscane de eerste stad die tekenen van herstel toonde. De eerste dom werd in 1064 gebouwd. Pisa was toen een van de vier maritieme republieken van Italië, samen met Venetië, Genua en Amalfi.

Textielindustrie en geldhandel kwamen met name in Florence en Siena tot ontwikkeling. De stedelijke burgerij streefde naar stadsbestuur en wilde dus onafhankelijk zijn van keizer en kerk.

Italië (1100-1200)

Gemaakt: 20-06-04; laatst gewijzigd 19-02-08

colofon