5847

Song-dynastie (960 - 997)

De vijf dynastieën (907 - 960)
Noordelijke Song (960-1126)

In 960 werd China weer herenigd door generaal Zhao Kuang-yin. Deze periode was rijk aan poëzie, schilderkunst en kaligrafie. Geleerden, kunstenaars en wetenschappers werden aangemoedigd en de middenstandskooplui en vaklieden werden geschoold. Voor het eerst werd papiergeld gebruikt en werd thee populair. Ten tijde van de Noordelijke Song (960-1127) regeerde de dynastie over heel China. De hoofdstad was de noordelijke stad Kaifeng, de oude hoofdstad tijdens de Vijf Dynastieën.

Tai zu (960-976)

In 960 werd Zhao Kuang-yin door de soldaten van de keizerlijke garde onder de naam Tai zu tot keizer uitgeroepen. Het gebeurde toen hij net aan het hoofd van zijn leger uit de hoofdstad uitgerukt was om het hoofd te bieden aan een inval van de Khitan

Hij keerde aanstonds naar Kaifeng terug, waar de laatste keizer van de Latere Zhou, nog een kind, in de daartoe geëigende ceremonie officieel te zijnen gunste troonsafstand deed: een lid van de Hanlin-academie stelde het keizerlijk decreet op, waarin de regerende keizer Zhao Kuang-yin beval de troon te bestijgen. Dit was de laatste rituele troonsafstand in de Chinese geschiedenis. 

Links: Het paleis van de Song-keizer  in Kaifeng, getekend op een schilderijrol van 11 meter lengte.

Met de stichter van de Song-dynastie treedt een nieuw type keizer aan, die veel meer macht in eigen handen zou concentreren, veel meer als een absoluut despoot ging regeren en veel verder boven de ministers zou uittorenen. Voorheen was een dynastiewissel vrij makkelijk te forceren. Er waren steeds een hele rits machtige clans klaar om voor de aflossing te zorgen, zodat de keizer steeds op een wankele troon zat. Vanaf de Song zat de regerende dynastie zeer vast in het zadel. Haar positie werd vrijwel onaantastbaar. Alleen een overmacht van buitenaf kon haar voortbestaan nog in gevaar brengen. Het waren inderdaad de barbaarse veroveraars uit het noorden die een constante dreiging voor de Song-dynastie vormden, niet andere machtige clans binnen het rijk.

De eerste taak waarvoor de nieuwe machthebber zich geplaatst zag was de eenmaking van het territorium. De restanten van de Vijf Dynastieën en Tien Koninkrijken dienden eerst allemaal onder één en hetzelfde gezag gebracht te worden. 

Gedurende de eerste tien jaar van de Song heerste een luwte op het Khitaanse front. De Noordelijke Han was de twistappel, maar de Song waren te zeer benomen door expedities in het zuiden en de Khitan raakten verwikkeld in een oorlog tegen de Tangut (970). In het oosten van het Khitan-rijk werd de stam van de Jürchen roerig en rebelleerde tegen haar opperheren (overlords). Toen de Song een stevige greep op het zuiden en zijn rijkdom had gekregen voelde het zich sterk genoeg voor een confrontatie met de Khitan. In 976 stuurde het een expeditie uit naar het noorden, tegen de Noordelijke Han. Na twee jaar gaf deze zich over en zijn gebied werd geannexeerd. Het had uiteindelijk op weinig hulp van de Khitan kunnen rekenen. 

Tai-zong (976 - 997)

Het duurde tot 979, toen de tweede keizer Tai-zong reeds de troon had bestegen, voor de Zuidelijke Tang-dynastie zich als laatste gewonnen gaf. Een Tangut-leger hielp de Song om deze rebellerende dynastie ten val te brengen.

Tai-zong was de jongere broer van Tai-zu en zou volgens sommige bronnen door broedermoord op de troon gekomen zijn. Zeker is in elk geval dat hij niet, volgens de geplogenheden, wachtte tot het volgende jaar om een nieuwe kalenderperiode af te kondigen, maar dat meteen na zijn troonsbestijging deed, net alsof het om een dynastiewisseling ging.

Tai-zong toonde zich in menig opzicht de tegenpool van zijn voorganger. Tai-zu was een robuuste, door de strijd geharde kerel, type "ruige bast en zachte pit", open en eerlijk en recht voor de raap. Hij was aan de zuinige kant en overdreef in geen geval in het uitdelen van beloningen. Het ambtenaren­apparaat beperkte hij tot een minimum en zelfs op de hoogste ambten plaatste hij ambtenaren die vooral administratieve ervaring in de lagere echelons hadden. Tai-zong echter gooide het roer volledig om - mogelijks om het mysterie rond zijn troonsopvolging sneller te doen vergeten. Hij breidde aanzienlijk het quorum van de geslaagden voor het staatsexamen uit, waardoor de weg naar een schitterende ambtelijke carrière voor velen geopend werd. De schatten van zilver en zijde die zijn voorganger had vergaard, strooide hij gul om zich heen om de goodwill van de literatenklasse te kopen. En het lukte nog ook. De literaten gaf hij trouwens wel hun bezigheid. Geschiedkundige en andere compilaties zagen het licht, en niet in het Chinees toegankelijke boeddhistische sutra's werden vertaald. Anderzijds bouwde hij een reeks instellingen uit die zijn controle en voogdij over de bureaucratie en het leger gevoelig versterkten.
II. Ontmanteling van de regionale legers

De macht van de nieuwe dynastie kon onmogelijk geconsolideerd worden zolang de militaire gouverneurs - noem ze satrapen of oorlogsheren - de vrije hand hadden. Niemand had dit beter ingezien dan Zhao Pu, de andere broer en raadsman van Tai-zu en het brein dat diens troonsbestijging had voorbereid en georkestreerd. Tai-zu was door de soldaten op de troon gezet en dit patroon kon zich maar al te makkelijk herhalen, en een volgende keer wellicht in zijn nadeel, indien hij er niet in zou slagen de enorme krijgsmacht onder één gezag - dat van de keizer - te brengen.

In 961 deed Zhao Pu zijn voorstel tot grondige hervorming van het militaire apparaat. Het nam de militaire gouverneurs de burgerlijke administratie over hun gebied uit handen, beperkte drastisch hun fiscale autonomie en bepleitte een sterke concentratie van de elitetroepen in en rond de hoofdstad, in de onmiddellijke nabijheid van de keizer dus. Tijdens een groot banket aangericht ter ere van de grote militaire gouverneurs hield Tai-zu een ontroerende rede, waarmee hij volgens de overlevering, enkele machtige satrapen tot ontslag overhaalde, in ruil voor grote landgoederen en hoge eretitels. Het ging hier om figuren zoals Shi Shou-xin, een voormalig collega van Tai-zu, die de functie van militair gouverneur over één of meerdere provincies cumuleerde met die van bevelhebber van de keizerlijke garde. In een tweede stap schafte Tai-zu de hoogste echelons van het commando over de keizerlijke garde af. De garde werd in drie divisies gesplitst die elk onder het gezag stonden van een officier die alleen kon handelen op instructie van het bureau voor Militaire Aangelegenheden (Shu-mi yuan), dat op zijn beurt rechtstreeks onder het gezag van de keizer stond.

De volgende stap was de afbouw van de regionale troepenmachten. Regelmatige verplaatsing van de gouverneurs moest verhinderen dat zij een streekgebonden machtsbasis konden uitbouwen. De elitetroepen werden gedetacheerd en bij de keizerlijke garde ingedeeld, hetgeen de regionale legermacht gevoelig verzwakte. Telkens de kans zich daartoe bood, werden de militaire gouverneurs aan de dijk gezet en vervangen door een burgerlijk ambtenaar. Waar zij in functie bleven, verloren ze het recht de garnizoenscommandanten aan te stellen. Zij vormden immers de ruggengraat van de autonomie van de militaire gouverneur. Zij stonden in voor de verdediging van de prefecturale hoofdplaatsen, van plaatsen van groot economisch of strategisch belang, voor de inning van de belastingen en de handhaving van de orde. De garnizoenscommandant verloor zijn politionele opdrachten aan een door de keizer aangestelde ambtenaar, xian-wei genoemd, die zich liet bijstaan door ter plaatse aangeworven "adjuncten". Bovendien werd hij nu door de keizer aangesteld en naderhand eenvoudig vervangen door een civiel ambtenaar. Het aantal garnizoenen werd drastisch gereduceerd en alleen op economisch belangrijke plaatsen behouden. Daar werd de rol van de voormalige garnizoenscommandant overigens beperkt tot het innen van belastingen op de handel. De persoonlijke troepen van de militaire gouverneurs en garnizoenscommandanten werden omgevormd tot districtslegers (xiang jun
), die vaak voor vroondienst bij de bouw van wegen en bruggen, transport, de postdienst, waterhuishouding e.d. ingezet werden.

De militaire gouverneurs verloren hun privileges inzake burgerlijke administratie aan de arrondissementscommissarissen, wier bewegingsvrijheid echter in grote mate beperkt werd door de keizerlijke controleurs (tong-pan), die elke beslissing dienden te bekrachtigen. De prefecturen werden voortaan bestuurd door ambtenaren die de keizer aangesteld had. Recht in de arrondissementen werd gesproken door via de staatsexamens geselecteerde burgerlijke ambtenaren.

Het sluitstuk van de politiek van ontmanteling van de militaire gouverneurs vormden de fiscale hervormingen. De belastingsinkomsten werden sedert de rebellie van An Lu-shan in drie ongelijke delen verdeeld: een kleine portie ging naar de centrale overheid, het leeuwendeel ging naar respectievelijk de militaire gouverneur en het arrondissement. Tai-zu besliste dat alle landbelastingen en belastingen op zout en wijn aan de centrale overheid dienden overgedragen te worden en dat het arrondissement alleen nog zijn werkings- en inningskosten mocht inhouden op de geïnde sommen. Vanuit de hoofdstad gestuurde belastinginspecteurs oefenden een scherpe controle op de inningen en ontvangsten uit. In 977 onttrok Tai-zong de arrondissementen die onder het gezag van de militaire gouverneurs stonden, aan hun controle en plaatste ze direct onder het centrale gezag. De militaire gouverneurs konden nu niet langer hun cliënten sturen naar de strategische plaatsen en handelsknooppunten om er het civiele bestuur waar te nemen en de belastingen te innen. Zij zagen zich zo afgesneden van hun belangrijkste bron van inkomsten. Verduistering van de inkomsten was een diepgewortelde praktijk.

De ongunstige behandeling van de militairen leidde ertoe dat een carrière in het leger aan aanzien verloor. De misnoegdheid die hieruit voortvloeide had echter tegen de verwachting in niet tot rebellie of muiterij geleid. De militairen werd de fiscale bevoegdheid uit handen genomen, maar in ruil kregen zij een behoorlijk salaris. De kosten die zulks voor de schatkist meebracht stegen zeer snel. Fiscale en monetaire politiek werden de belangrijkste gebieden van het beleid. Hier waren het de civiele ambtenaren die het hoge woord voerden.

Hoewel de politieke macht tijdens de Song-periode meer dan ooit samengetrokken werd in de handen van de keizer, werd het ambtenarenapparaat uitgebouwd op grote schaal en hoog professioneel niveau. Daardoor genoot het publieke ambt, meer bepaald het civiele ambt een hoog maatschappelijk prestige. Om op effectieve wijze het politieke gezag te centraliseren, grepen de Song-keizers terug naar de politieke instellingen van de Tang en de Vijf Dynastieën. Tezelfdertijd creëerden zij echter bovenop deze regelmatige structuur van regeringsdiensten en officiële posten een netwerk van ad hoc-commissies, die effectief het administratieve werk deden - deze tendens was zich reeds beginnen manifesteren in de tweede helft van de Tang-periode. De officiële titel van een ambtenaar had nog maar weinig te maken met zijn werkelijke functie in een of andere commissie, maar verwees alleen nog naar een bepaald loon of barema en rang.

De oprichters van de Song-dynastie hadden een effectieve gecentraliseerde bureaucratie opgezet, met veel hoogopeleide ambtenaren. Plaatselijke militaire gouverneurs en hun aanhangers werden vervangen door vanuit het hof aangewezen ambtenaren. Dit systeem van burgerbestuur leidde tot een grotere controle en meer macht in handen van de keizer dan bij eerdere dynastieën het geval was.

 

De Song-dynastie heeft veel gedaan aan de ontwikkeling van de steden, niet uitsluitend voor administratieve doeleinden maar ook als centra voor handel, industrie en koopvaardij. De plaatselijke ambtenaren woonden in de provinciale centra tussen winkeliers, kunstenaars en handelaren. Er verscheen ook een welvarende middenstandsklasse. Met de verspreiding van de boekdrukkunst en het onderwijs groeide de handel en een markteconomie verbond de kustprovincies met het binnenland. Grondbezit en werken in dienst van de overheid waren niet langer de enige middelen om tot welvaart en aanzien te komen. De opkomst van papiergeld en een uniform belastingstelsel vormden de basis voor een echt landelijke handelsmarkt. Tegelijkertijd voltrok zich een soort van industriële revolutie in China. Volgens de Robert Hartwell verzesvoudigde tussen 806 en 1078 de productie van ijzer per hoofd van de bevolking en in 1078 produceerde China 125.000 ton ijzer per jaar. Dit ijzer werd niet alleen voor massaproductie van gebruiksgoederen voor de eigen markt gebruikt, maar het werd ook geëxporteerd. Belangrijke Chinese uitvindingen van deze periode waren de heteluchtballon, het buskruit, het kanon, de vlammenwerper, de boekdrukkunst. Naast deze bekende uitvindingen werden in dezelfde tijd in China nog vele andere technologische vindingen gedaan. Er waren vele technische vooruitgangen. Het kompas werd uitgevonden en er werd zout gewonnen.

 Song-dynastie (997 - 1279)

Laatst bijgewerkt: 24-07-05

colofon