3825

Carthago (200 - 1 v. Chr.)

  Carthago (300 - 200 v. Chr.)
Het juk dat Rome Carthago had opgelegd, was onverdraaglijk: een ruïnerende schadevergoeding, de feitelijke vernietiging van de vloot, de afstand van alle overzeese bezittingen en een politiek keurslijf dat in de praktijk de Numidische koning Masinissa een grote mate van bescherming bood, plus de gelegenheid om zich, wanneer hem dat beliefde, agressief op te stellen tegen Carthago. De Carthagers waren verdeeld in twee kampen: zij, die vrede met Rome wensten en zij, die geloofden dat Carthago zich moest verdedigen, wilde het blijven bestaan. De laatste partij kreeg de overhand en in 151 v. Chr. werd Masinissa de oorlog verklaard. Dit zou voor Carthago rampzalige gevolgen hebben. 
In 149 v. Chr. landden de Romeinse legioenen in Afrika. De Carthagers openden onmiddellijk vredesonderhandelingen, maar weigerden in te gaan op de de meedogenloze eisen voor een totale overgave. De onderwerping van Carthago tijdens deze Derde Punische oorlog (151-146) verliep niet zo gemakkelijk als Rome had verwacht en de krijgstucht in de gelederen was slap, maar uiteindelijk stuurde Rome een kundige, jonge generaal, Scipio Aemilianus, als opperbevelhebber. Hij besloot tot een complete blokkade van de stad en liet met dat doel een dam dwars voor de monding van de haven bouwen. Hoewel de Carthagers daarop reageerden met het hakken van een nieuwe uitgang naar de zee, was hun positie hopeloos en het moreel in de belegerde stad daalde langzaam maar zeker. Tenslotte viel Scipio in de winter van 147-146 v. Chr. aan. Er werden bressen geslagen in de stadsmuur en in de vuurzee van de brandende haven konden de Romeinen doorstoten tot de ronde binnenhaven. Hardnekkige straatgevechten volgden, maar op de zevende dag viel de Byra, de citadel van Carthago en kwamen de laatste verdedigers om. De stad bleef meer dan tien dagen branden. Tenslotte werd het weinige dat nog overeind stond met de grond gelijk gemaakt en toen vond de laatste symbolische handeling plaats: er werd een vloek over de puinhopen uitgesproken en met een ploeg werd dwars door de voormalige stad een voor getrokken, die werd volgegooid met zout, ten teken dat Carthago voor altijd onvruchtbaar zou blijven. 

Carthago, met haar sprookjesachtige haven en rijk achterland, kon niet zeer lang verlaten blijven. De Romeinen zagen zich op den duur gedwongen het weer op te bouwen, hoewel anti-Carthaagse vooroordelen een lang leven hadden. Gaius Gracchus was de eerste die begrip had voor de situatie en er in 122 v.C. Romeinse kolonisten heenzond. Maar het stadsleven bloeide niet werkelijk op voordat Julius Caesar er een aantal van zijn veteranen vestigde. Augustus voltooide het werk van zijn voorganger door Romeinse burgers die reeds in nabijgelegen steden woonden, naar Carthago over te brengen.

laatst bijgewerkt: 17-03-03

colofon