2274 |
Griekenland (900 - 800 v. Chr.) "De Duistere Eeuwen" |
![]() |
± 850 v. Chr. ontstonden er op het Griekse vasteland de eerste onafhankelijke Griekse stadsstaten. Voor hun materiële bestaan waren de Grieken allereerst afhankelijk van de grondopbrengst. De koningen uit de Homerische gedichten bezaten kudden runderen, geiten en varkens, die door hun slaven en lijfeigenen in de bossen en op de berghellingen werden gehoed. Mettertijd nam de landbouw van cultuurgewassen, koren, druiven, olijven en vijgen in betekenis toe. Maar ook op andere terreinen toonden de Grieken hun bekwaamheid in de strijd om het bestaan: als vissers, zeelieden en kooplieden. Het duurde echter lang voordat de herders en boeren zich op zee waagden. Maar zij die vóór hen in dit land hadden gewoond, waren grote zeevaarders geweest en de kustformatie noodde als het ware tot het zeemansleven. Geen ander land aan de Middellandse Zee heeft een zo ingesneden kust als Griekenland. In geheel Griekenland is er geen plaats, de meer dan 90 kilometer van zee verwijderd is. |
De ontoegankelijke bergen vormden hinderpalen voor het reizen over land. Daardoor waren de stadsstaten vrij geïsoleerd. Voor contact met de buitenwereld waren zij afhankelijk van de zee. Bovendien kon de landbouw niet meer voorzien in de behoeften van de groeiende bevolking. Het was dan ook dringen nodig voedsel van elders te importeren en dus handel te drijven. Het koren dat in Griekenland werd geoogst had de bevolking zelf nodig. | ![]() |
|
Het was de industrie , die de Griekse zeevaarders artikelen verschafte om aan vreemde kusten te verhandelen. De industrie kwam op, toen men de enorme hoeveelheden schapenwol op zo grote schaal begon te verwerken, dat stoffen geëxporteerd konden worden. IJzer bezat Griekenland in overvloed, vooral in Laconië, op het eiland Euboea en op de Cycladen. Toen men zich de kunst had eigen gemaakt, dit metaal te verharden, konden ook wapens en werktuigen voor de export worden vervaardigd. In bepaalde streken kwamen lagen fijn leem voor, waarvan prachtige vazen werden gemaakt. De keramiek was voornamelijk afkomstig uit Korynthe, dat eeuwenlang het hele westelijke Middellandse Zeegebied van zijn producten voorzag en uit Athene, waar de pottenbakkers een aparte stadswijk bewoonden, "Kerameikos", die mettertijd het economische en politieke middelpunt van de stad werd.
Omstreeks 800 v. Chr. krabbelde de Griekse maatschappij weer uit het dal omhoog en kwam er en eind aan de "Duistere Eeuwen". Zij vertoonde echter een aantal merkwaardige overeenkomsten met de Myceense beschaving, die volgens de meeste archeologen op dat moment al vier honderd jaar verdwenen was: er werden weer beeldjes van ivoor gesneden, de decoratie van aardewerk leek sterk op die van de Myceense potten, de soldaten werden bewapend met manshoge 8-vormige schilden. Links: Affiche van de tentoonstelling "Zeit der Helden" in het Badisches Landesmuseum Karlsruhe (25-10-08 - 15-02-09) |
Archeologen bedenken de vreemdste theorieën om deze in hun ogen anachronistische kenmerken te verklaren: het ivoorsnijden was niet uitgestorven, maar bij gebrek aan ivoor maakte men houten beeldjes die niet bewaard zijn gebleven, de decoratiestijl van het aardewerk was gedurende vierhonderd jaar (!) vrijwel onveranderd gebleven; bronzen voorwerpen en wapens werden gemaakt naar het voorbeeld van gedurende generaties gekoesterde erfstukken. Als er echter zo veel "oude" voorwerpen in een "jonge"-context worden aangetroffen, kan er - aldus Peter James in "Centuries of Darkness" echter geen sprake meer zijn van toevalstreffers of conservatieve boeren met opa's zwaard op zolder. Dezelfde onverklaarbare continuïteit wordt aangetroffen in andere regio's. James en zijn medeauteurs komen tot de conclusie dat er iets met de datering iets mis is gegaan. De perioden vóór de Duistere Eeuwen zijn gedateerd aan de hand van de Egyptische chronologie, zoals die is vastgelegd in de Egyptische koningslijsten. Die lijsten blijken juist in de periode tussen 1100 en 700 v. Chr. onbetrouwbaar te zijn. De farao's die toen over Egypte heersten hebben de koningslijsten namelijk opzettelijk vervalst, zodat het leek of zij volkomen rechtmatig hun "voorgangers" hadden opgevolgd. De Egyptische chronologie zou daarom moeten worden bijgesteld, zodat de periode van binnenlandse onrust in Egypte zo'n 250 jaar later, dus rond 850 v. Chr. moet hebben plaatsgevonden en het einde van de Myceense cultuur, (gedateerd rond 1150 v. Chr.), zo'n 350 jaar later. Deze hypothese wordt door de meeste vondsten niet tegengesproken en vaak zelfs bevestigd. |
laatst bijgewerkt: 07-03-03 |