2841 | Thracië en Macedonië (ca. 1200 - 600 v. Chr.) |
![]() |
![]() |
Rond het jaar 1200 v. Chr. veranderde de zuidelijke Balkan in grote chaos als gevolg van de Aegeïsche volksverhuizing. Na deze migratie werd het weer wat rustiger, zowel in Griekenland als Thracië. Van deze periode na het verval van de Egeïsche koninkrijken en de migraties is slechts weinig bekend. Geen enkele naam van een koning of stamhoofd, geen nauwkeurige aantekeningen van enige gebeurtenis hebben ons door middel van mythen of legenden bereikt. Alleen een groot aantal grafheuvels is overgebleven, die in deze periode wijd verspreid waren. Enigszins betrouwbare informatie over de Thraciërs krijgen we pas veel later wanneer de Grieken, door hun kolonisatie, in direct contact beginnen te komen met de Thraciërs.
De stenen graftomben die zijn gevonden waren dolmens, samengesteld uit zeer grote vlakke steenplaten die uit de rotsen werden gebroken of werden uitgehouwen in de rotsen. De wanden van deze graven werden vervaardigd uit één of twee steenplaten. Zij omringden de grafkamer, die 2 tot 2,5 meter lang kon zijn en slechts door een enkele vlakke steenplaat werd bedekt. Soms leidde een toegangsweg en een voorkamer naar de grafkamer zelf. Het hele grafcomplex werd tenslotte met aarde bedekt. Reeds in de Oudheid en de Middeleeuwen, maar vooral ook in recenter tijden werden deze graven leeggeroofd, zodat men tegenwoordig alleen nog maar wat aardewerk in de dolmens en rotsgraven kan vinden en, zeldzamer, ook bronzen gespen (fibulae) waardoor een exacte datering mogelijk wordt. Al deze graven waren bestemd voor de aristocratie van de stam. De rijkste graven kwamen te voorschijn in Noordwest-Thracië. Uit de 13e-12e eeuw v. Chr. dateert de schat van Vulchitron uit het district van Pleven (Bulgarije). Deze schat vormt een meesterstuk van de Thracische goudsmeedkunst en bestaat uit een grote kom, een driedelige kom, vier bekers en zeven schijfvormige deksels (mogelijk cymbalen, muziekinstrumenten, die werden gebruikt bij de erediensten van de Grote Moedergodin en van Dionysus) met een gezamenlijk gewicht van 12,5 kilo.] Het is de belangrijkste vondst van gouden voorwerpen in Thracië. Uit dezelfde periode dateert de Borodino-schat (Oekraïne) die is gevonden aan de noordelijke grenzen van het oude Thracische gebied. |
Vanaf het eind van de 7e eeuw v. Chr. verspreidden de Thraciërs zich over een zeer uitgestekt gebied. Delen van de bevolking vonden hun weg naar de eilanden in de Egeïsche Zee, terwijl anderen het tegenwoordige zuiden en oosten van Macedonië bewoonden alsmede Pireia, een streek in Thessalië. Ten noorden van de Donau tot de Karpaten toe was de bevolking van Thracische afkomst of met hen verwant. Ook in het noordoosten tot aan de Dnjeper woonden Thraciërs. Tenslotte was ook Bithynië in het noordwesten van Klein-Azië, Thracisch gebied. In de Ilias wordt herhaaldelijk naar de Thraciërs verwezen. Bij de Grieken waren zij bekend onder de naam Bithyniërs. Thracische heerser en Thracische adellijke vrouw "Funerary Feast" scene |
![]() |
![]() laatst gewijzigd: 07-09-08 |