1252 |
Appenijns schiereiland (700 - 400 v. Chr.) |
![]() z. ook: Rome (700 - 600 v. Chr.); stad Rome (700 - 600 v. Chr.); Europa tijdens de Vroege IJzertijd (700-600 v. Chr.) In de loop van de 7e eeuw breidden de Etrusken hun macht uit over Noord- en Midden-Italië en beheersten op den duur het hele gebied van de Alpen in het noorden tot de golf van Napels in het zuiden. Zowel te land als ter zee waren de Etrusken een macht geworden, waar rekening mee moest worden gehouden. In het zuiden kwam hun machtsuitbreiding tot stilstand, waar zij stuitten op de koloniën van de Grieken. |
De Latini (Latijnen) bewoonden al sinds de bronstijd het westelijke kustgebied van het middelste deel van de laars. Het was een eenvoudig volk van boeren dat woonde in eenvoudige houten hutten. De gecremeerde resten van hun doden begroeven zij in urnen, die de vorm hadden van hun huizen. Wat de Etrus-ken van deze volkeren onderscheidde, was hun welvaart en de bloeiende en schitterende kunst en cultuur die er het gevolg van was. Brons was een geliefd materiaal in Etrurië. Koper en tin waren in overvloed aanwezig. De Etrusken waren de uitvinders van de ronde boog in de bouwkunst. De 6e en 5e eeuw v. Chr. waren een tijd van snelle, sociale en politieke ontwikkelingen in Italië. De twee grote mogendheden, de Grieken en de Etrusken, leefden in een staat van labiel evenwicht met elkaar. Ze waren van elkaar afhankelijk en toch elkaars rivalen. Beide hielden er een aanzienlijke vloot op na om de scheepsroutes voor de winstgevende handel open te houden. In het zuiden beheersten de Grieken de zee, maar in het noorden zorgde een bondgenootschap tussen de Etrusken en de Carthagers voor een effectieve heerschappij ter zee tussen Etrurië, West-Sicilië en Noord-Afrika. laatst bijgewerkt: 09-02-05 |