11.751 | Australië (1850 - 1900) |
![]() |
![]() |
![]() |
Vanaf 1850 ging het immigratiecijfer met sprongen omhoog, veel mensen kwamen nu naar Australië om hun geluk te beproeven, op zoek naar goud en/of een leven op het land als veehouder of boer. Er brak een ware landkoorts uit en er werd steeds meer grondgebied van Australië eigengemaakt door de Britten. In het spoor van ontdekkingsreizigers als Charles Sturt en Hamilton Hume kwamen er veel vrije kolonisten naar Australië die zich bezighielden met schapenteelt en graanbouw. Deze kolonisten konden zonder veel problemen eigenaar van grote stukken nauwelijks ontgonnen land en werden er steeds meer koloniën gesticht. Zo werd in 1851 Victoria in het zuidoosten tot Britse kolonie uitgroepen en in 1859 ontstond Queensland in het noordoosten. In datzelfde jaar werden er uit Europa konijnen ingevoerd voor de jacht. Dat hadden ze beter niet kunnen doen, want al gauw waren er zoveel konijnen, dat het een echte plaag werd. Door de goldrush vanaf 1851 groeide de stad Melbourne nog harder door de enorme toestroom van immigranten die fortuin wilden maken op de goudvelden van Victoria. De rijkdom die het goud opleverde, werd gebruikt voor de bouw van vele prachtige grootse gebouwen die nog steeds een belangrijk deel van het stadsbeeld van Melbourne bepalen. Boven: Flinders Sation in Melbourne Goud In 1851 werd er in New South Wales en in Victoria goud ontdekt. Aan de eerste goudvondsten werd nauwelijks ruchtbaarheid gegeven, omdat de autoriteiten bang waren voor de ontwrichting die daarvan het gevolg zou kunnen zijn. Maar toen Edward Hargraves, een veteraan uit de tijd van de Californische gold rush van 1849, in februari 1851 een vondst deed nabij Bathurst in NSW, brak de goudkoorts in alle hevigheid uit. De steden dreigden leeg te lopen. Om dit tegen te gaan werd in Melbourne zelfs een prijs uitgeloofd voor wie goud vond binnen een bepaalde afstand van de stad. Een zekere James Esmond hield de stad hieraan. Zijn vondst bij Clunes in juli 1851 werd gevolgd door andere vondsten bij Castlemaine, Bendigo en Ballarat. Door de 'goldrush' werd het platteland niet alleen overspoeld door Australische stedelingen maar er ontstond ook een stroom van nieuwe immigranten uit Europa, Amerika en Azië. Deze goudkoorts is erg belangrijk geweest voor zowel de bevolkingsgroei van Australië als de economische bloei. |
![]() |
Het leven op de goudvelden was hard, rauw en gevaarlijk. Veel goudzoekers verlangden slechts naar een eerzaam bestaan. Ze werden boer of zakenman als ze een gelukkige vondst hadden gedaan of keerden naar de stad terug om hun geluk te beproeven in ‘Marvellous Melbourne’, waar de kansen schijnbaar voor het oprapen lagen. Rebelsere geesten droegen hun steentje bij aan de Eureka-opstand. Hoewel ze verloren, hielp hun daad van verzet een nieuwe atmosfeer te scheppen waarin een systeem van volksvertegenwoordiging kon gedijen. De bevolking van Victoria groeide binnen 10 jaar van minder dan 100.000 tot meer dan een half miljoen. |
De goudzoekers kwamen uit alle windstreken, waaronder Groot-Brittannië en de goudvelden van Californië. De Chinezen vormden de grootste minderheid. De meesten gingen in South Australia aan wal en trokken te voet naar de goudvelden van Victoria om de 10 pond belasting voor het aan wal gaan in Melbourne te ontlopen. Door hun grote aantal, maar ook door hun bereidheid om hard te werken en hun neiging om zich niet met anderen in te laten, waren ze niet erg geliefd bij andere goudzoekers. Tijdens de gold rush van de Palmer River in het noorden van Queensland, rond 1870, vormden de Chinese goudzoekers zelfs de meerderheid van de mannen in de staat.
In Victoria waren de gloriedagen snel voorbij. Rond 1860 was het goud dat aan de oppervlakte lag of gemakkelijk viel op te graven al gedolven. Individuele goudzoekers konden zich niet de uitrusting veroorloven die nodig was voor het graven en onderhouden van diepere mijnen en het initiatief werd overgenomen door maatschappijen die wel in staat waren om het noodzakelijke kapitaal bijeen te brengen. Ballarat veranderde van een modderige chaos in de meest eerbiedwaardige stad Victoria. Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw werd er overal in Australië goud gevonden. De meeste vindplaatsen waren van voorbijgaande aard en lieten een erfenis van opmerkelijke spooksteden na. De laatste grote gold rush was die naar de oostelijke goudvelden van Coolgardie en Kalgoorlie-Boulder in Western Australia (1892-1893). Opnieuw kreeg de zwakke economie van de kolonie een grote impuls en Perth veranderde in een echte stad. In dit gebied wordt nog altijd op grote schaal goud gedolven, maar dit gebeurt thans met kolossale machines. Zolang er wegen zijn geweest, zijn deze onveilig gemaakt door struikrovers, en dat gold zeker in de tijd van de goudkoorts. De Australische struikrovers waren net zo roemrucht als hun evenknieën in het Wilde Westen. Sommige verwierven zich een heldenstatus bij een bevolking die van oudsher niet veel ophad met de wet. De beruchtste van allen, en een symbool van de Australische opstandigheid en halsstarrigheid, was Edward ‘Ned’ Kelly, de zoon van een Ierse ex-veroordeelde. Na een reeks wapenfeiten, waaronder het overvallen van hele steden, werd de bende van Kelly in juni 1880 bij Glenrowan, een stadje in het noordoosten van Victoria, in het nauw gedreven. Kelly kwam uit de pub tevoorschijn in zijn fameuze zelfgemaakte harnas, maar werd in de benen geschoten, berecht en op 11 november 1880 opgehangen in Melbourne. Verandering van het landschap In de tweede helft van de 19e eeuw onderging het Australische landschap ingrijpende veranderingen. Nadat het bos en het struikgewas waren geruimd, bakenden boeren en schapenfokkers het land af. Ze plaatsten omheiningen, plantten Europese bomen om hun stek een wat vertrouwder uiterlijk te geven en bouwden hun boerderijen – die variëren in Australië van elegante stenen herenhuizen tot hutten van golfplaat. De pogingen tot ontginning mislukten dikwijls vanwege de grillige aard van het land. Veel boeren verlegden de grens van de landbouwgronden te ver landinwaarts en werden door jaren van droogte geruïneerd. Australië telt dan ook evenveel verlaten boerderijen als spooksteden. Naarmate de kolonisatie vorderde, moesten de oorspronkelijke dieren wijken voor enorme kudden schapen die zich te goed deden aan de geïmporteerde grassoorten die de boeren hadden gezaaid. Kangoeroes en andere dieren werden vaak afgeschoten omdat ze als schadelijk werden beschouwd, maar konden soms profiteren van de irrigatie van droge gebieden, waardoor ze een echte plaag werden. Het gevolg was dat een schijnbaar ordeloos natuurlandschap werd getransformeerd tot een beheersbaar milieu dat in de ogen van de Europeanen economisch waardevol was. Eén en ander betekende ook dat het land niet meer op de traditionele manier te bewonen was door de aborigines, wat conflicten inde hand werkte. Konijnen werden rond 1850 als jachtwild geïmporteerd. Binnen enkele jaren groeide hun aantal explosief. Ze rukten met een snelheid an 100 km per jaar op en vernielden veel van de oorspronkelijke begroeiing. Er werden omheiningen gebouwd, eentje ervan liep 2000 km door een groot deel van Western Australia. Maar de konijnen wisten er doorheen te komen; hun aantal nam pas af toen zich in de jaren vijftig myxomatose onder hen verspreidde. |
Vanaf de tweede helft van de 19de-eeuw werd Australië steeds welvarender. Er ontstonden vele kleine nieuwe stadjes als Ballarat en Bourke en werden er in (grotere) steden rijkversierde gebouwen neergezet, zoals in Melbourne nu nog goed is te zien. Ondertussen was de Britse regering zich gaan realiseren dat Australië veel meer was dan een opslagplaats voor ex-gevangenen. In 1868 werd deze deportatie afgeschaft en meerde de laatste boot met gevangenen in Fremantle in Western Australia aan. Verdere verkenningen Een groot fiasco was de expeditie die in 1860 onder leiding van de ongeduldige Robert O’Hara Burke vanuit Melbourne werd ondernomen. Het doel, de mangrovenmoerassen van de Golf van Carpentaria, werd weliswaar bereikt, maar toen de groep terugkeerde naar het basiskamp bij Cooper Creek, bleek dit een paar uur eerder door de ondersteuningsgroep te zijn verlaten. Burke en zijn rechterhand Wills kwamen beiden om. Een andere man, John King, werd door de aborigines in leven gehouden en kon de expeditie navertellen. In 1862 bereikte John McDouall Stuart, bijna blind en helemaal grijs geworden, uiteindelijk de kust, dicht bij wat later Darwin zou worden. Zijn eerdere pogingen om via het binnenland van het zuiden naar het noorden te trekken waren mislukt, al had hij nog wel de Union Jack op een heuveltop bij Alice Springs geplant. Tijdens zijn terugtocht naar Adelaide, waar hij juichend werd begroet, moest hij op een baar worden gedragen. Een pan-Australische ministersconferentie in 1891 had nog geen succes, maar een tweede in 1897 had een ontwerpgrondwet tot resultaat. Deze werd in 1900 door het Britse parlement goedgekeurd en werd er aan de staten een zeer grote zelfstandigheid toegekend. De nieuwe kolonie werd steeds meer een echt land, hoewel veel bestuurlijke en justitiële zaken door Groot-Brittannië werden geregeld. Laatst gewijzigd: 07-10-09 |