8162 |
Rasphuis en spinhuis |
![]() |
De nog rondlopende zwervers en bedelaars werden opgepakt en in het tuchthuis aan het werk gezet. De mannen kwamen terecht in het rasphuis, de vrouwen in het spinhuis. Ze moesten daar liggen op stenen slaapsteden, zonder stro of dek of ze kregen een zware ijzeren ketting aan hun been die ze dag en nacht aan moesten houden en waarmee zij doorgaans 4 tot 6 weken moesten werken. Of ze werden geslagen. Op de binnenplaats stond een geselpaal waar bovenop een beeld stond dat de tuchtiging voorstelde. De mannen in het rasphuis kregen gewoonlijk scheepskost te eten: éénmaal per week gezouten of gerookt vlees of spek en éénmaal in de week stokvis. Verder erwten, bonen en gort 's middags. |
![]() |
En éénmaal karnemelk met gort van haver en gerst. Hun gewoonlijke drank was bier van 1 gulden de ton, waarvan ieder dagelijks ongeveer twee liter kreeg. Maar met kermis kregen ze zwaar bier. In het spinhuis moesten de vrouwen wol spinnen. Zo werd er nog wat verdiend aan de overvolle gevangenissen. Tot op zekere hoogte hoorden ook het rasphuis en het spinhuis tot de liefdadige instellingen. In deze tuchthuizen werden de mensen immers opgevoed. Het Amsterdamse Rapshuis stond aan de Heiligeweg, waar vroeger het Clarissenklooster stond. In 1595 was het rasphuis klaar. In het rasphuis moesten de mannen rood Braziliaans hout zagen met een rasp, een soort zaag. Dat was een enorm zwaar werk. Van het raapsel werd verf gemaakt. Volgens het reglement moesten de sterkste mannen wekelijks tot 300 pond geraspt hout leveren. Van de zwakkeren werd minder geëist. Als zij niet wilden werken of zich aan een of ander misdrijf schuldig maakten, werden zij in de gevangeniskelder op water en brood gezet. Zware misdadigers werden uit de stad verbannen. Zij waren dan gedwongen om stelend en bedelend langs eenzame wegen en boerderijen te trekken. Vaak sloten zij zich aan bij een rovers- of dievenbende. Voor de boeren en bewoners van kleine dorpen waren deze werkelijk een plaag. laatst bijgewerkt: 19-07-01 |