7405

Zweden (1523 - 1560)

 Zweden (1503 - 1523)
Gustaf l Koning van Zweden (1523 - 1560)

Gustaaf I, geboren als Gustav Eriksson was het eerste lid van het Huis Wasa, dat koning werd van Zweden. Hij was de oudste zoon van Erik Johansson Wasa (de toevoeging ‘Wasa’ kwam pas in latere tijden), wiens moeder de zuster was van de voormalige regent Sten Sture de Oudere; beiden stammen af van de vroegere Zweedse koning Sverker II (1160 - 1210). De familie Wasa was al een invloedrijke familie en Erik Johansson was heer van het kasteel Rydboholm in Roslagen. Gustaafs moeder was Cecilia Månsdotter en was afkomstig uit de streek rond Örebro. 

Vanaf zijn 13e jaar studeerde Gustaaf Duits en Latijn aan de universiteit van Uppsala. Na zijn opleiding werd hij naar het hof van Sten Sture de Jongere gestuurd om daar de hofregels te leren en hem op te leiden tot officier. Onder invloed van zijn vader, maar vooral ook tijdens zijn verblijf aan het hof van Sten maakte Gustaaf al vroeg kennis met de roep om vrijheid voor de Zweden. De permanente dreiging van een nieuwe invasie van de Denen zorgde ervoor dat Gustaaf al in 1518 bij de Slag bij Bränkyrka (2 oktober) meeliep als vlaggendrager van de Zweedse legers tegen Christiaan II van Denemarken. Hoewel de Deense koning verslagen werd, werd Gustaaf als krijgsgevangene meegenomen naar Denemarken, waar hij op het eiland Kalø (voor de kust van Århus) werd vastgehouden. Hij slaagde er evenwel in om in 1519 te ontsnappen en wist zich voor acht maanden schuil te houden in het huis van de burgemeester van Lübeck. 

Op 31 mei 1520 maakte hij de overtocht naar Zweden, waar hij bij Kalmar aan land kwam en op Kalmar slott onderdak vond. Om de vrijheidsstrijd voort te zetten, wat voortkwam uit zijn gedwongen verblijf in Denemarken en de ophanden zijnde kroning van Christiaan II tot koning van Zweden, besloot hij om naar Dalarna te gaan en daar troepen te verzamelen. Eenmaal daar aangekomen bleek de bereidwilligheid daartoe klein, totdat bekend werd wat er zich tussen 7 en 10 november 1520 had afgespeeld in de hoofdstad (Stockholms bloedbad). Onder de geëxecuteerden bevonden zich ook Gustaafs vader en Gustaafs zwager.

Vanaf 1521 ging Gustaaf met behulp van een klein leger de strijd aan met de Denen. Dit was het begin van de Zweedse Onafhankelijkheidsoorlog. Al in april 1521 vonden de slag bij Brunbäcks färja en de slag bij Västerås plaats die beide leidden tot een Zweedse overwinning. Hierop volgt in augustus de benoeming van Gustaaf tot regent in Strägnäs. 

Met de steun van de Hanzestad Lübeck ging de strijd onverminderd voort. In 1523 volgden twee belangrijke overwinningen: op 27 mei 1523 werd de stad Kalmar ingenomen, waarna op 17 juni 1523 de hoofdstad Stockholm volgde. In september zou de ook het Zweedse deel van Finland door de rebellen worden bevrijd.

Inmiddels was Gustaaf op 6 juni 1523 gekozen tot koning van Zweden (de officiële kroning zou op 22 januari 1528 plaatsvinden in Uppsala), waarmee er officieel een einde kwam aan de Deense overheersing. Dit werd op 1 september 1524 vastgelegd in het vredesverdrag van Malmö, waardoor naast de Zweedse onafhankelijkheid, tevens een einde kwam aan de Unie van Kalmar. Officieel zou de Unie van Kalmar nog blijven voortbestaan als verbond tussen Denemarken en Noorwegen. Vanaf 1536 zou Noorwegen meer als provincie van de Deense Staat fungeren en had Denemarken alle overzeese gebieden (waaronder IJsland en Groenland) als kroondomeinen ingenomen).

Zweden was in 1523 een verdeeld land. Evenals ten tijde van de Unie van Kalmar waren er nog steeds tegen werkende groepen binnen adel en de geestelijke stand die behoorden tot de pro-unionisten. Van een centraal bestuur was ook geen sprake; alle provincies hadden een eigen bestuur en legden daarover geen verantwoording af aan Stockholm. Zelfs op het gebied van de communicatie heerste er verdeeldheid, doordat het land niet een officiële taal had.

Om alles in goede banen te leiden werd Gustaaf gedwongen impopulaire maatregelen te nemen, waarvan een van de eerste, de hervorming van de kerk, een van de ingrijpendste was. Na zijn benoeming tot koning was de afzetting van de aartsbisschop Gustav Trolle een logisch gevolg om zo een einde te maken aan sympathisanten van de Deense monarchie. Gustav Trolle, die een zeer dubieuze rol speelde tijdens het Stockholms Bloedbad, was na Christiaans vertrek uit Zweden aangesteld als bestuurder uit zijn naam. Gustaaf beschouwde Trolle als verrader en zette hem het land uit. In een brief rechtstreeks gericht aan de paus beval hij een nieuwe kandidaat voor het aartsbisschopschap aan, Johannes Magnus. Het antwoord van de paus volgde snel: Trolles afzetting was onwettig en aartsbisschop Trolle moest zo snel mogelijk in zijn ambt worden hersteld. Dit was voor Gustaaf onacceptabel en liet hij de paus weten aan zijn verzoek geen gehoor te kunnen geven. Hij wees de paus ook op de eventuele gevolgen die hieruit zouden kunnen voorkomen, indien hij zijn standpunt niet wijzigde. Ondertussen had Gustaaf gebieden en eigendommen van de kerk geconfisqueerd om daarmee de groeiende bureaucratie en legers te bekostigen.

De paus bleef volharden in zijn standpunt,waarna Gustaaf in 1531, onder invloed van de Lutheraanse geleerde Olaus Petri, zelf het initiatief nam en de broer van Olaus, Laurentius Petri, benoemde tot aartsbisschop. Door bemiddeling van de broer van de beoogde aartsbisschop Johannes Magnus, Olaus, was de paus ondertussen overtuigd geraakt van de onmogelijkheid om Trolle in zijn ambt te herstellen en verklaarde zich in 1533 bereid Johannes alsnog tot aartsbisschop te wijden. Doordat Zweden zich los had gemaakt van Rome, besloot Johannes in Rome te blijven en zijn ambt in Zweden niet op te nemen.

Na de aanstelling van Petri leidden de broers een actieve campagne voor de verspreiding van het geloof volgens de Lutherse leer. Resultaten waren o.a. het afschaffen van het celibaat en de publicatie van het Nieuwe Testament in de landstaal. De introductie van de nieuwe leer stuitte op veel weerstand, vooral in de streek Dalarna. Daar vonden er in de eerste tien jaar van Gustaafs bewind drie opstanden plaats die zich tegen het protestantisme richtten en tegen de meedogenloosheid waarmee Gustaaf optrad tegen vroegere aanhangers van de Unie van Kalmar. Gustaaf trad hard op tegen deze opstandelingen en velen moesten dit met de dood bekopen.

Niet alleen in de verspreiding van de leer, maar ook de mate van inmenging van de staat in de nieuwe kerk zorgde voor conflicten. In 1539 werd Olaus Petri opgepakt voor verraad en veroordeeld tot de doodstraf. Door ingrijpen van zijn vrienden kreeg hij gratie, op voorwaarde dat hij zich meer op de achtergrond zou houden.

In 1542 brak een opstand uit in het zuiden van Zweden, in Småland. Dit gebied, dat op de grens lag met Denemarken (het Deense bezit Skåneland), had zwaar te lijden onder het handelsverbod dat Gustaaf had ingevoerd. Hoge belastingen en de hardhandige wijze waarop de leer van Luther werd geïntroduceerd waren bijkomende factoren. Onder leiding van Nils Dacke gingen de bewoners de strijd aan met de huurlingen van Gustaaf, die echter niet konden doordringen in het dichtbeboste gebied. Gustaaf werd gedwongen een staakt-het-vuren voor een jaar af te kondigen, waardoor Småland in feite een zelfstandig bestuurd gebied werd, onder leiding van Nils Dacke. Gustaaf stuurde echter een brief naar het bestuur van Dalarna, waarin hij hen vroeg  iedere provincie een brief te schrijven, waarin stond, dat Dalarna de koning zou steunen met troepen en dat iedere provincie werd opgeroepen hetzelfde te doen. Gustaaf kreeg zijn troepen en in het daaropvolgend voorjaar werd de opstand neergeslagen. Nils Dacke, werd gezien als een landverrader en werd op de grens met Blekinge doodgeschoten. Op bevel van Gustaaf werd zijn lichaam postuum gevierendeeld en de stukken tentoongesteld als afschrikmiddel voor toekomstige opstandelingen.

In 1554 begon Gustaaf I een oorlog tegen Rusland. Aan de grens van Zweden met het Tsaardom hadden zich enige incidentjes voorgedaan, maar de hoofdreden voor de oorlog was de kleinerende manier waarop tsaar Ivan IV was omgegaan met een delegatie van de Zweedse regering. Gustaaf was er vanuit gegaan, dat de delegatie ontvangen zou worden op het Kremlin in Moskou, maar in plaats daarvan werd zij ontvangen door de gouverneur van Novgorod aldaar. Uit woede hadden Zweedse troepen daarop een Russisch fort belegerd en gebombardeerd. De reactie van de Russen volgde snel. In Vyborg werd het kasteel belegerd en de omliggende gebieden geplunderd. Na zo drie jaar kwamen beide partijen echter overeen de strijd te staken.

Gustaaf is drie maal getrouwd geweest:

Op 24 september 1531 trouwde hij met Catharina van Saksen-Lauenburg , dochter van de hertog Magnus I van Saksen-Lauenburg. Dit huwelijk duurde vier jaar en bracht één zoon voort; Erik (1533-1577), die Gustaaf I zou opvolgen als Erik XIV

Op 1 oktober 1536 trouwde hij met Margaretha Leijonhufvud, dochter van een Zweeds edelman, die tijdens het Stockholms bloedbad was vermoord. Uit dit huwelijk werden tien kinderen geboren; Johan (1537-1592), de opvolger van Erik XIV als Johan III, Catharina, Cecilia, Magnus, Karel, Anna Maria, Sten, Sophia, Elisabeth,  Karel IX (1550-1611), de opvolger Sigismund III (zoon van Johan III) als Karel IX

Op 22 augustus 1552 trouwde hij met Katarina Stenbock, dochter van de zuster van zijn 2e vrouw.

Aan het einde van de jaren 50 nam de gezondheid van Gustaaf snel af. Op 29 september 1560 stierf hij aan de gevolgen van chronische infecties. Samen met zijn twee overleden vrouwen werd hij begraven in de kathedraal van Uppsala. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Erik uit zijn eerste huwelijk.

Door de een werd Gustaaf gezien als een machtswellusteling, door de ander als “vader van de natie”. Onder zijn autocratische bewind werd echter een begin gemaakt met de hereniging van het land, de stichting van de Zweedse Nationale Kerk en de opbouw van een eigen Zweeds leger, dat in latere jaren Zweden tot een grootmacht zouden maken.

Links: Grafmonument in de Domkerk van Uppsala

Zweden (1560 - 1599)

Gemaakt: 19-02-10

colofon