6911

Giotto di Bondone  (1266 of 1267-1337)

Giotto di Bondone, die gewoonlijk Giotto wordt genoemd, was een Italiaans schilder en architect, die leefde van 1266 of 1267 tot 1337, hoewel als geboortejaar ook wel 1276 wordt genoemd. Hij werd geboren op het platteland nabij Florence, in het dorp Vespignano. Zijn vader Bondone was een arme keuterboer, hijzelf was op jonge leeftijd herder. Er wordt veelal aangenomen dat Giotto zijn echte naam was, in plaats van een afkorting van Ambrogio (Ambrogiotto) of Angelo (Angiolotto). Hij was getrouwd en liet bij zijn dood zes kinderen achter. In tegenstelling tot veel andere kunstenaars uit die tijd kon hij goed met geld omgaan. Hij gold dan ook als een rijk man.
In het beroemde boek Le Vite van de 16e eeuwse Giorgio Vasari staat het van Lorenzo Ghiberti's Commentarii afgeleide verhaal dat Giotto al op tienjarige leeftijd tijdens het schaapshoeden krijttekeningen maakte op rotsen. Op een dag zag de schilder Cimabue hem een schaap tekenen op een zo natuurlijke en volmaakte manier dat hij Giotto's vader vroeg of Giotto zijn leerling kon worden. Ook gaat het verhaal dat Giotto zonder verdere hulpmiddelen in één keer een perfect ronde cirkel kon tekenen.

Rechts: De rouw om Christus
fresco uit 1305, Padua, Capella d'Arena

 

 

Giotto's werk geldt als een enorme doorbraak en hij wordt wel gezien als de vader van de moderne schilderkunst en de belangrijkste schilder van zijn tijd. Het is moeilijk om precies het begin van de Italiaanse Rinascimento (Renaissance) aan te duiden, maar sommigen menen dat deze met Giotto aanving. In de Italiaans-Byzantijnse kunst vóór Giotto waren zowel menselijke figuren als achtergronden erg "plat" (weinig diepte) en onrealistisch, en waren gezichten nogal uitdrukkingsloos. Giotto beeldde mensen "massief" af en slaagde erin emoties weer te geven. Velen vinden de dramatiek in zijn werk dan ook zijn belangrijkste innovatie. Ook betrok Giotto de achtergrond beter bij het geheel; gebouwen en natuur zijn geschilderd op een manier die veel beter overeenkomt met de regels van het perspectief, hoewel nog niet perfect. Dit alles wordt gedeeltelijk toegeschreven aan veranderingen in de kerk; onder invloed van Franciscus van Assisi (1182-1226) waren emoties en de natuur belangrijker geworden. Giotto had echter nog niet de technische kennis van de anatomie zoals bijvoorbeeld Leonardo da Vinci die had.

Ondanks zijn innovaties had, zoals gebruikelijk in zijn tijd, al of vrijwel al zijn werk, dat in opdracht gemaakt werd, een religieus onderwerp. Tot zijn vroegste werk wordt gerekend de cyclus van 28 fresco's die hij maakte rond de periode 1290-1295 en die het leven van de al genoemde heilige Franciscus afbeeldt, in de Bovenkerk in Assisi, de Basilica di San Francesco. Velen menen echter, om stylistische redenen, dat Giotto hiervan niet de maker was.; dit is nog steeds een van de meest controversiele kwesties in de kunst. Vermoedelijk net na 1300 maakte Giotto in het Atrium van de oude Sint Pieter in Rome (nu Vaticaanstad) de Navicella, een enorm mozaïek dat het Schip van de Kerk voorstelt. Als gevolg van latere bewerkingen is dat echter nauwelijks nog herkenbaar als een Giotto.

Zeer bekend zijn ook de fresco's die Giotto maakte in de Cappella degli Scrovegni in Padua, die vermoedelijk dateren van rond 1306, maar in ieder geval van vóór 1313. Ze beelden onder andere het leven en de lijdensweg van Jezus, het leven van Maria en de zeven deugden en de zeven ondeugden uit. De fresco's spelen een belangrijke rol in Op zoek naar de verloren tijd van Proust.

Vermoedelijk in de jaren 1320 werkte Giotto aan de decoratie van vier kapellen in de Santa Maria Croce in Florence. Veel hiervan is verloren gegaan. Van 1329 tot 1333 werkte Giotto in Napels, met de koning waarvan (Robert van Anjou) hij bevriend raakte, maar van het daar gemaakte werk is niets meer over.

Er zijn enkele schilderijen op panelen die aan hem toegeschreven worden, maar die worden nu veelal toegeschreven aan leerlingen. Op sommige staat zijn handtekening, maar dat moet als een soort "merk" gezien worden, niet als een indicatie van zijn auteurschap. Een voorbeeld hiervan is de Stefaneschi-triptiek, dat zich nu in een museum in Vaticaanstad bevindt. Aan de andere kant is er geen twijfel dat het ongesigneerde altaarstuk Ognissanti Madonna van zijn hand is.

Giotto wordt genoemd in het werk van zijn vriend Dante, net als Cimabue, en tevens in dat van Boccaccio. In 1334, dus drie jaar voor zijn dood, werd Giotto op grond van zijn grote bekendheid benoemd tot bouwmeester van de kathedraal in Florence. Hij begon er aan de campanile (bij of tegen een kerk gebouwde toren), nu ook wel "De toren van Giotto" genoemd, maar de uiteindelijke versie, voltooid in 1359, wijkt af van zijn ontwerp. Hij heeft bijvoorbeeld een plat dak in plaats van een spits en is slechts 85 m hoog, niet 122 m.

De term Giotteschi duidt een groep 14e-eeuwse schilders aan, veelal anoniem gebleven, die onder Giotto werkten. In zijn eigen tijd had Giotto's werk een zeer grote invloed, maar de doorbraak van de Internationale Gotiek verminderde dat. De latere schilders Masaccio en Michelangelo gelden als zijn erfgenamen.

Gemaakt: 19-06-04

colofon