5229 De Occitaanse Reconquista (1219 - 1224)
 De Occitaanse Reconquista (1217 - 1218)
Voorjaar 1219: Amaury de Montfort belegerde intussen nog steeds Marmande (stad aan de Garonne ten oosten van Bordeaux). De nederlaag voor Baziège stelde hem voor een zwaar dilemma. Eigenlijk zou hij zo vlug mogelijk terug naar Carcassonne moeten trekken. Maar Marmande opgeven betekende zoveel als de hele Agenais opgeven... Toen kwam er, vrij onverwacht, hulp voor hem opdagen. Aan het hoofd van een groot leger trok prins Louis van Frankrijk naar het zuiden. Tegen deze overmacht was Marmande niet opgewassen. Op het ogenblik dat de partijen aan het onderhandelen waren, er krijgsgevangen werden geruild en de occitaanse leiders zich hadden overgegeven, bestormde het Franse leger de stad. Het werd een herhaling van de slachtpartij in Béziers... Op 17 juni 1219 verscheen het Franse leger voor Toulouse. Voor de derde maal in acht jaar werd de stad met een belegering geconfronteerd. 

De stad werd eerst omsingeld. Na enkele uitvallen ontstond er een artillerieduel waarbij de vastberadenheid van Toulouse opnieuw werd bewezen. Bij de Franse kroonprins was die vastberadenheid heel wat minder aanwezig: op 1 augustus 1219, toen zijn "quarantaine" er op zat, hief hij zonder meer de belegering op en keerde hij terug naar het noorden. De tussenkomst van de Franse kroon was opnieuw een storm in een glas water.

In de lente oordeelde de jonge Raymond dat zijn invloed in het graafschap groot genoeg was geworden om de belangrijkste Franse vestingen militair aan te pakken. In gezelschap van Hugues d'Alfaro, de seneschalk van zijn vader, trok hij op naar Lavaur. De stad werd met een bestorming ingenomen. In Puylaurens nam het kruisvaardersgarnizoen de benen voor de aankomst van de occitanen. Raymond VI had ondertussen Montauban en omgeving weer aan zijn kant gekregen. Daarna rukte het Occitaanse leger op naar Castelnaudary. Amaury de Montfort was er niet en de stad werd zonder problemen ingenomen. Toen Amaury, die in Carcassonne zat, dat vernam, trok hij er met zwaar belegeringsmateriaal naartoe. Op 13 juli begon de strijd die gepaard ging met zware gevechten. De belegering sleepte voort en zou aan acht maanden duren (juli 1220 - maart 1221)

In de rest van de Languedoc rommelde het ook. Meer dan 10 jaar na de verschrikkelijke slachtpartij in Béziers liet deze stad weer van zich horen. De inwoners verjoegen er de pauselijke legaat; de kruisvaarders hadden hun greep op de stad verloren. De legaat, kardinaal Conrad, bisschop van Porto, was door Honorius III naar de Languedoc gestuurd om de kruistocht wat nieuw leven in te blazen. Tevergeefs, het schrikeffect van de campagne van prins Louis en zijn moordpartij in Marmande werd teniet gedaan door het mislukte beleg van Toulouse en het geringe succes van Amaury de Montfort.

De belegering van Castelnaudary sleepte zich nog zich nog steeds voort, zonder dat Amaury de Montfort ook maar een fractie dichter bij een overwinning kwam. De stad uithongeren lukte ook niet want het waren opnieuw de kruisvaarders die voedselproblemen kregen. Eind februari 1221 waren ze verplicht de belegering op te geven. Amaury trok terug naar Carcassonne. De jonge Raymond en de graaf van Foix hadden andere plannen. Zij vertrokken meteen voor een campagne in de Lauragais. Montréal werdt aangepakt, bestormd en kasteelheer Alain de Roucy zwaar gewond. Hij zou zijn verwondingen niet overleven. Zijn zoon leverde het kasteel uit aan de occitanen, in ruil voor een vrijgeleide om het land te verlaten.

Aan het einde van de winter van 1221 vertrok de jonge Raymond naar de Provence. De kerk dreigde met militair ingrijpen tegen Avignon, dat in feite de tweede hoofdstad van de graven van Toulouse was geworden. Een bezoek van Raymond na zijn successen zou de bewoners ongetwijfeld oppeppen. Zijn getrouwen bleken de toestand in het markizaat stevig in handen te hebben en de jonge graaf kon gerust naar Toulouse terugkeren. De graaf van Foix maakte intussen een "lentewandeling" door de Lauragais. Hij nam achtereenvolgens Limoux, Fanjeaux en Prouille in. Natuurlijk gaf de bevrijding van kathaarse centra als Fanjeaux en Montréal een nieuwe impuls aan de godsdienst. De kathaarse bisschop van Toulouse, Guilhabert de Castres, verliet Montségur en vestigde zich opnieuw in Fanjeaux.

Amaury de Montfort zag zijn bezittingen dag na dag afbrokkelen. Waar twee jaar eerder de inwoners van Béziers de legaat Conrad verjoegen, was nu de hele streek in opstand gekomen, samen met een groot gedeelte van de Minervois. De opstandelingen hadden het vooral gemunt op Narbonne, dat nog aan de kant van de Fransen stond. Het was een volksopstand zonder echte leider en dat maakte het er voor Narbonne niet makkelijker op. Wijngaarden en velden rond de stad werden verwoest, de excommunicatie van de opstandige plaatsen hielp daar weinig aan. Het feit dat Amaury de Montfort niet over genoeg troepen beschikte om tussenbeide te komen deed de opstand alleen maar uitbreiden. De oude vete tussen Minerve en Narbonne laaide weer in volle hevigheid op.

Toen kwamen de eerste schuchtere pogingen voor een vredesoverleg op gang. Een ontmoeting tussen de jonge Raymond en Amaury de Montfort vond plaats op juni 1222 op neutraal terrein in Montpellier. Dat wilde niet zeggen dat Amaury en de kerk het helemaal hadden opgegeven. In een laatste "wanhoopspoging" hadden zij alle veroverde gebieden gewoon aangeboden aan koning Philippe-Auguste, in de hoop dat hij dan zou trachten ze terug onder controle te krijgen. De koning had daar nog niet op gereageerd. De Raymonds wisten zeer goed dat zij tegen de koninklijke legers niet waren opgewassen. In Bouvines hadden die overvloedig bewezen de beste van Europa te zijn. Raymond VI moest dus wel reageren en verzocht de koning om erkenning als vazal voor zijn graafschap. Philippe-Auguste zou moeten kiezen: het gebied overnemen van de veroveraar of, zoals in het verleden, suzerein worden van de legitieme graaf van Toulouse. Een moeilijke keuze, de eerste mogelijkheid betekende onvermijdelijk oorlog tegen het zuiden, de tweede bracht hem in conflict met de paus. Philippe-Auguste reageerde zoals we dat van hem gewoon zijn: niet.

In augustus 1222 verdween opnieuw één van de hoofdfiguren uit het Occitaanse drama. In Toulouse stierf Raymond VI. Hij was vijfenzestig en had achtentwintig jaar geregeerd. Hij stierf geëxcommuniceerd. Volgens zijn testament wenste hij begraven te worden bij de Hospitaalridders. Die namen het lichaam wel in ontvangst maar konden het volgens de kerkelijke wetten niet in gewijde grond begraven. De kist met het stoffelijk overschot werd bovengronds bewaard en dat bleef zo, ondanks alle pogingen van zijn zoon om de excommunicatie postuum te laten opheffen. Op 21 september volgde de kroning van de jonge graaf Raymond. Het bevrijde Toulouse vierde uitbundig feest voor de populaire heerser.

In maart 1223 belegerde de graaf van Foix Mirepoix, zijn laatste leengoed dat nog in handen van de vijand was. Hij overleefde de belegering niet. Na een regeringsperiode van zesendertig jaar overleed Raymond-Roger. Niet, zoals van hem kon verwacht worden, op het slagveld, maar aan de gevolgen van een maagzweer. De kruisvaarders waren daarmee verlost van één van hun meest geduchte tegenstanders. Niet dat zijn dood hen veel hielp. Voor hij stierf had Raymond-Roger de eed van trouw ontvangen van een aantal "co-seigneurs" van de stad, waaronder Pierre-Roger de Mirepoix. De nieuwe graaf van Foix, Roger-Bernard, had de volledige controle herwonnen over het graafschap. Guy de Lévis, maarschalk en trouwe compagnon van Simon de Montfort vanaf het eerste uur, was in één klap zijn hele gebied kwijt.

De kerk zag stilaan in dat de kruisvaart niet meer te redden was en dat de enige hoop nu lag in het sluiten van een vredesverdrag. Legaat Conrad riep een concilie samen in Sens om de zaak te bespreken. Hij had in zoverre succes dat koning Philippe Auguste hem verzocht het concilie naar Parijs over te brengen zodat hij eraan kon deelnemen. Wegens zijn zwakke gezondheid kon hij een reis naar het zuiden niet meer aan. Maar voor het zover was, overleed de Franse koning (juli 1223). Het concilie stond nergens meer. Prins Louis ( Louis Vlll, 1223 - 1226) deed wat vage beloften maar iets definitiefs kwam er niet uit de bus.

In de Languedoc werd ondertussen weer gevochten. De jonge Raymond Trencavel was vanuit de Corbières de oude familiebezittingen binnengevallen en belegerde Lombers. Hij beschikte over een legertje van een aantal faidits en werd overal verwelkomd als de grote bevrijder. De herinnering aan zijn vader, de eerste grote held van de Occitaanse strijd, was nog steeds zeer levendig. Op hetzelfde tijdstip deden Raymond VII en Roger-Bernard van Foix een poging om Carcassonne in te nemen. Amaury was er niet maar haastte zich in ijltempo naar de stad om ze te ontzetten. De zuiderlingen speelden een kat-en-muisspelletje. Toen de kruisvaarders bij de stad aankwamen waren ze alweer vertrokken. 

Rechts: Amaury de Montfort

Eigenlijk deden al deze schermutselingen nog weinig terzake, de strijd was beslist. Een beeld van de situatie krijgen we uit een brief van aartsbisschop Arnaud-Amaury aan de nieuwe Franse koning Louis VIII op 23 januari 1224. Hieruit bleek dat nagenoeg alle plaatsen en steden zich tegen Montfort hadden gekeerd. In het tweede gedeelte van zijn brief ging Arnaud-Amaury in op de financiële toestand van Amaury de Montfort. Die was ronduit slecht. Leningen werden bijeengeschraapt om het hem mogelijk te maken "de cité van Carcassonne toch nog tot Pasen te kunnen behouden". Zijn legertje was te zeer uitgedund om nog op meer te kunnen hopen: hij kon zijn soldaten niet meer betalen. Het was nog erger: hij kon zelfs niet meer terug naar zijn gebieden in het noorden. Hij had heel wat vrouwen en kinderen in zijn entourage, het was winter, de wegen waren slecht, de rivieren onbevaarbaar en hij beschikte niet over de financiële middelen om een dergelijke verhuis te kunnen bekostigen.
Op 14 januari 1224 werd in het kamp van de graven van Toulouse en Foix een overeenkomst gesloten met Amaury de Montfort. De belangrijkste punten: Amaury de Montfort zou alles in het werk stellen om een duurzame vrede te bereiken tussen de Occitanen. Tot die tijd bleven alle kerkelijke bezittingen onaangetast. De steden die nog aan Amaury behoorden: Narbonne, Agde, Penne d'Albigeois, La Roque de Valsergue, Termes en alle bijhorende gebieden, met uitzondering van Penne d'Agenais, Minerve en Carcassonne, werden gedurende twee maanden door de occitanen ongemoeid gelaten (met als addertje onder het gras de bijvoeging: "tenzij de bewoners erom vroegen"). Amnestie werd verleend aan een aantal heren die de partij van Montfort hadden gekozen, mits zij een eed van trouw aflegden aan de graaf van Toulouse. Een som van tienduizend goudmarken zou aan Amaury de Montfort uitbetaald worden als hij een duurzame vrede tussen de kerk en Toulouse en haar bondgenoten kon bewerkstelligen.

Op 15 januari 1224 verliet Amaury de Montfort met de laatste kruisvaarders Carcassonne en trok naar het noorden. De rol van de familie Montfort in het zuiden was definitief uitgespeeld.
Op 16 januari trok Raymond Trencavel in triomf de hoofdstad van zijn voorvaderen binnen. Na 14 jaar kruistocht was Carcassonne en de hele Languedoc terug in handen van zijn wettige leiders.
De kruistocht was tevergeefs geweest. Innocentius had het kunnen weten, zonder de actieve steun van de Franse koning was het een hopeloze zaak. Het was enkel door de vasthoudendheid en het onmiskenbare militaire genie van Simon de Montfort dat het zo lang had kunnen duren.

De Franse Kroon grijpt in (1224 - 1226)

Gemaakt: 12-08-05

colofon