855

De jacht 

De Neanderthalers maakten jacht op groot wild. Resten van wolharige mammoeten, rinocerossen en beren bewijzen dat de Neanderthalers goede jagers waren. In de grotten werden afscheidingen van hout of huiden gemaakt. Waarschijnlijk deden ze dat voor de warmte. Op een open plek in Rusland is een hut gevonden, opgebouwd uit mammoetbeenderen. De voornaamste jachtbuit van deze jagers bestond uit paarden, herten, steenbokken en gemzen. z. verder vondsten van Neanderthaler.

De Neanderthalers waren echte jagers en geen aaseters, al zullen zij een kadaver niet uit de weg zijn gegaan. Tijdens recente opgravingen in Neanderthaler-vindplaatsen als de Grotte Vaufrey, Combe Grenal en Grotta Guattari is veel bot van groot wild tevoorschijn gekomen: bosolifanten (mastodonten), neushoorns, nijlpaarden en edelherten. De oververtegenwoordiging van schedeldelen en pootbotten werd opgevat als bewijs voor aas eten. Koppen en poten zijn immers vormen van de buit waarop aaseters zijn aangewezen nadat roofdieren zich tegoed hebben gedaan. Aan de fragmenten van botschachten werd door de onderzoekers geen enkele aandacht geschonken. Recent onderzoek van deze botschachten bracht echter sporen aan het licht van vuurstenen werktuigen

Gemaakt: 07-07-08

colofon