1362

De Trechterbekercultuur in de Lage Landen 
(ca. 3400 - 2850 v. Chr.)

De Lage landen (4000 - 2800 v. Chr.)

Omstreeks 3400 v. Chr. verschenen in de Lage landen de eerste boeren van de Trechterbekercultuur, die omstreeks 4400 v. Chr. was ontstaan in Denemarken, Zuid- Zweden en Noordwest-Duitsland. Het markeert voor archeologen de overgang van de Midden-Steentijd (Mesolithicum) naar de Nieuwe Steentijd (Neolithicum). Vóór het Neolithicum had je in deze streken alleen nog maar jagende en vissende nomaden die kwamen en gingen. 

Toen dit volk (het Trechterbekervolk) echter de kunst van landbewerking, het telen van gewassen en het domesticeren van dieren had geleerd, gingen ze huizen bouwen en vestigden ze zich hier min of meer permanent als boer.

Boven de rivieren waren deze boeren vooral aangewezen op de hogere zandgronden, zoals het Drentse plateau. 
Daar hebben zij een tijdlang hun doden in grafkamers van grote zwerfkeien (hunebedden) begraven. 

Beneden de rivieren vinden ze lange tijd hun bestaan naast de bosjagers. Ze kapten wat bos om akkertjes aan te leggen, die ze jaren later uitgeput achterlieten. Op de armere zandgronden vormden deze de eerste heidevelden, waar de boeren hun vee op lieten grazen. De mensen van de Trechterbekercultuur worden ook wel "Hunebedbouwers" genoemd omdat het hunebed het meest kenmerkende element is van deze cultuur. 
De eerste hunebedden verschenen omstreeks 3400 v. Chr., zo'n 1000 jaar na het begin van het Neolithicum in onze streken. Ze werden in een relatief korte periode gebouwd: tussen 3400 en 3200 v. Chr., maar bleven nog lange tijd in gebruik. Na 2850 v. Chr. was de periode van hunebedden definitief voorbij en daarmee de Trechterbekercultuur. Opvolgende generaties begroeven hun doden in grafheuvels, waarvan er in Drenthe nog honderden te zien zijn en de trechterbekers maakten plaats voor de standvoetbekers.

De beroemde schoolplaat van J.H. Issings uit 1959. Hoewel sommige details nu anders ingevuld zouden worden, geeft de tekening nog steeds een indrukwekkende impressie van een prehistorische nederzetting in het Drenthe van zo'n 55 eeuwen geleden.

We gaan terug naar 3300 v. Chr. Afgebeeld is het dagelijks leven in één van de eerste Drentse dorpen. Het hunebed zien we onopvallend op de achtergrond tussen de schuur en de boerderij. Eén van de mannen komt met zijn zoon terug van de jacht en heeft een wolf geschoten. De andere draagt een ploeg op zijn schouder. Ze worden opgewacht door een oudere man met een in een houten steel gevatte stenen bijl in zijn hand. De gevelde bomen op de voorgrond laten het resultaat zien van zijn arbeid. Eén vrouw spint wol terwijl de andere bezig is versieringen op een trechterbeker te graveren. Om haar heen zien we andere pottenbakkersproducten. 

De Trechterbekermensen waren kort van stuk (ca. 1,65 m.). In de grotere hunebedden konden ze rechtop staan. Uitzonderingen daar gelaten werden ze niet ouder dan zo'n 35 á 40 jaar. Desondanks was het een welvarend volk.

Het Trechterbekergebied was waarschijnlijk onderverdeeld in verschillende territoria. de hunebedden lijken in clusters te liggen, een dergelijk cluster zou centraal kunnen liggen binnen een bepaald territorium. 

De Merina, een volk van rijsttelers op Madagaskar, gebruiken nog steeds grote gemeenschappelijke graven. Bij dit volk is ook een clusterverdeling terug te vinden. Zij beschouwen hun gemeenschappelijke tombes als symbool voor de rechten die zij op bepaalde stukken land hebben. Bij de Merina gebeurt een bijzetting van een dode niet altijd direct. Zeker als een groep ver van de tombe woont, worden de doden eerst tijdelijk ergens anders begraven. Eens in de zoveel tijd worden de doden onder begeleiding van veel ceremonie bijgezet in de groepstombes.

Bij opgravingen in Stein werd in 1963 een grafkamer uit ± 3500 v. Chr. blootgelegd (foto rechts). Aan de doden werd onder andere een pot meegegeven. Deze werd helemaal aan scherven tussen de stenen aangetroffen. Ook zijn er crematieresten aangetroffen van vrouwen en kinderen. In die tijd was het zeer ongebruikelijk om de doden te cremeren.

Nabij het Noord-Hollandse plaatsje Slootdorp in de Wieringermeer zijn de restanten gevonden van een Trechterbekernederzetting uit ± 3100 v. Chr. 

De Trechterbekernederzettingen liggen in een gemengd loofbos met de eik als voornaamste boomsoort. Ook els, iep, Linde, Els, Hazelaar, berk en den waren in deze loofbossen te vinden. De boeren van de Trechterbekercultuur leefden in familieverband, ze voerden een gemengd bedrijf en konden zo voor een deel in hun eigen behoeften voorzien. jacht op bijvoorbeeld herten en vogels, de visvangst en het verzamelen van schaaldieren speelde ook een belangrijke rol in de voedselvoorziening. Bij Slootdorp zijn resten gevonden die we ook aantreffen in de jachtkampen van de Bosjagers. Er werd gejaagd op de Wintertaling, op kleinwild en op groot jachtwild, zoals Edelherten.

  Over de behuizing van de Trechterbekermensen in de Lage Landen is weinig bekend. In Denemarken zijn wat jachtkampen en woonplaatsen gevonden. De grondsporen zijn van lichte structuren, zoals hutten die niet langer gebruikt werden dan tien jaar. In Noord-Duitsland zijn zwaardere structuren gevonden: rechthoekige tweeschepige woonhuizen. Deze boerderijen duiden op een min of meer vaste woonplaatsen. In het Beekdal in Ortjen bij Flögeln werden drie plattegronden gevonden. Dit huis is in het Archeon gereconstrueerd. Het huis is verdeeld in vier tot vijf compartimenten. In het noordelijke deel van het huis was een grafkamer. Bij deze kamer, op de hoek van het huis, werd een megaliet steen aangetroffen. Tussen de grootste ruimte, waarschijnlijk de werk-/leefplek en de grafkamer lag een ruimte waarvan de functie niet duidelijk is. In de centrale ruimte bevond zich bij vondsten in Zuid-Duitsland ook de haard. De zuidelijke ruimte was een soort voorvertrek waar ook de ingang naar de centrale ruimte was. Op de plaat van Issings zien we een boerderij van zo'n 6 bij 15 meter, drie vertrekken, een frame van houten palen, muren van leem en vlechtwerk en een rieten dak. 

 

De akkers bevonden zich in de onmiddellijke omgeving. Hierop verbouwden ze eenkoorn- en emmertarwe, vlas, gerst, erwten, linzen en bonen. 
In bosrijke gebieden werden eerst bomen met stenen bijlen gekapt die ook andere bomen meesleepten in hun val. Het gekapte woud werd in brand gestoken. De as diende als bemesting van het ontgonnen land. Bij de Trechterbekercultuur zien we een innovatie op het gebied van de akkerbouw. 

Dierlijke trekkracht wordt gebruikt, gecombineerd met het gebruik van een eergetouw, een primitief soort ploeg. Een eergetouw scheurde de grond open, terwijl de ploeg de grond ook keerde. Door het gebruik van het eergetouw werd het gemakkelijker grote stukken land te bewerken. Voorheen werd dit door mensenhanden gedaan, met een hak. 

De oudste ploegkrassen op akkerland in Noordwest Europa dateren van omstreeks 3500 v. Chr.  In een rotsgravure uit Denemarken uit de bronstijd is te zien hoe zo'n eergetouw wordt voortgetrokken door een span runderen (ossen), terwijl deze met de hand wordt bestuurd.

Een eergetouw of schuifploeg zette de grond niet om, maar maakte alleen de bovengrond los. Een eergetouw bestond uit een dissel waaraan een hak bevestigd was. Hiervan werd tot in de Vroege Middeleeuwen gebruik gemaakt voor het ploegen van een akker. Op zich zijn de sporen van een eergetouw niet te dateren maar zijn het begeleidende vondsten die een plaatsing in de tijd mogelijk maken.
Veeteelt
Er werden door de boeren van de Trechterbekercultuur ook dieren als runderen (voornamelijk als trekdieren), schapen, varkens en geiten gehouden. Ze boeren lieten ze grazen in de drassige beekdalen. Schapen en geiten zorgden voor wol, vlees en melkproducten. Of er ook melkproducten (yoghurt, kaas) werden gemaakt is niet zeker. Er is echter een schaal gevonden waarvan wordt vermoed dat deze daarvoor werd gebruikt. Kippen hadden ze niet. Die kwamen pas een paar eeuwen later, maar de hond kenden ze wel als hun trouwe viervoeter.
Het aardewerk van de hunebedbouwers was rijk aan vormen en overvloedig versierd. De klei werd met een stokje glanzend gepolijst. De meest voorkomende pot had een trechtervormige hals. De cultuur van de hunebedbouwers wordt naar deze vorm de Trechterbekercultuur genoemd, maar eigenlijk doet die naam onrecht aan de grote variëteit van hun overige keramische producten. Gevonden werden o.a. een emmer, een kraaghalsflesje, een schouderpot, zuigflesjes en een zeer uitzonderlijke schaal met opengewerkte voet. Behalve aardewerk werden er ook kralen van barnsteen gevonden. Hoewel de Oostzee hét barnsteengebied is, kunnen de stukjes voor dit snoer wel in ons land zijn verzameld.
Uit de Trechterbekercultuur ontwikkelde zich aan het eind van het 4e mill. v. Chr. (± 3100 v. Chr.) de Standvoetbekercultuur, het Nederlandse onderdeel van de Strijdhamerculturen, die zich aan het eind van het 4e millennium voor Chr. uit de Trechterbekercultuur  had ontwikkeld. 

± 3000 v. Chr. bestond er in het deltagebied van de Rijn en Maas al een uitgebreid net van (zand)wegen, dat woonplaatsen en landstreken met elkaar verbond. Het verloop van deze wegen werd bepaald door barrières, zoals venen, rivieren en drassige dalen en door de over- en doorgangsplaatsen daarin. 

laatst bijgewerkt 22-03-03

colofon