721 |
De Lage Landen in het Midden Neolithicum |
![]() |
± 4000 v. Chr. was er in het westen van het deltagebied van de Rijn en de Maas een stevige strandwal ontstaan en kwam het gebied erachter wat meer beschut te liggen. Het veranderde in een groot veenlandschap, waar de zee alleen nog via de riviermondingen kon binnendringen. Uit deze tijd dateren de eerste schaarse bewoningssporen. De meeste zijn echter door latere erosie verdwenen of door metersdikke afzetting bedekt. In de loop van het 4e millennium v. Chr. vestigden kleine groepen jagers en vissers van de Swifterbantcultuur zich op de strandwallen langs de kust, op de oeverafzettingen langs de getijdenkreken bij de monding van de Maas en op de oeverwallen in het rivierengebied. Zij beschikten over een eigen jachtgebied. Iedere groep bezat enkele grote basiskampen waar men elk jaar in een vast patroon langs trok. Deze zijn alleen op de hogere zandgronden teruggevonden. Langs de kust hadden zij zomerkampen. Deze lagen veelal op oeverwallen, langs kreken of moerassen. Door de ligging kon er gevist worden op zowel zoet- als zoutwatervissen. de begroeiing op de strandwallen leverde een belangrijk deel van het plantaardige voedsel, zoals appel, braam, hazelaar en meidoorn. In de lager gelegen, vaak natte delen werd gejaagd op vogels en typische waterdieren zoals bever, otter en zeehond. Heel geleidelijks schakelde men ook hier over op landbouw en veeteelt. In het begin leverde de landbouw alleen nog niet genoeg op: jagen, vissen en verzamelen bleven lang nodig. In het tegenwoordige Schalkwijk werd een spitskoppige bijl van bruine kawartsiet gevonden die waarschijnlijk is meegevoerd in een laag ophoogzand uit de Meerwijkplas. Deze "bijl van Schalkwijk" stamt hoogstwaarschijnlijk uit het Midden Neolithicum, d.w.z. vóór 3600 v. Chr.). Door de sterke contacten deze jagers en vissers onderhielden met oostelijke gebieden, hadden hun voorouders al in de loop der tijd neolithische elementen in hun levenswijze overgenomen. Zij gebruikten aardewerk en deden waarschijnlijk ook aan landbouw. |
Rond het Midden-Neolithicum (3400 - 2900 v. Chr.) verschenen in de Lage landen de eerste boeren van de Trechterbekercultuur, die omstreeks 3700 v. Chr. was ontstaan in Denemarken, een deel van Zweden en Noord-Duitsland. Boven de rivieren waren deze boeren vooral aangewezen op het Drentse plateau. Daar hebben zij een tijdlang hun doden in hunebedden begraven. Beneden de rivieren vinden ze lange tijd hun bestaan naast de jagers en vissers van de Swifterbantcultuur, die veel elementen zouden gaan overnemen uit deze Trechterbekercultuur De eerste boeren in de Lage landen kapten wat bos om akkertjes aan te leggen, die ze jaren later uitgeput achterlieten. |
![]() |
Op de armere zandgronden vormden deze de eerste heidevelden, waar de boeren hun vee op lieten grazen. De mensen van de Trechterbekercultuur worden ook wel Hunebedbouwers genoemd omdat het Hunebed het meest kenmerkende element is van deze cultuur. Vanaf omstreeks 3100 v. Chr. kwam naast de Trechterbekercultuur ook de Enkelkamergrafcultuur voor. Geleidelijk verdween de Trechterbekercultuur. Ca. 2700 v. Chr. was zij geheel verdwenen. |
In 1998 werd op de Vinex-bouwlokatie Buitenplaats Ypenburg een grafveld blootgelegd dat dateert uit ± 3500 v. Chr. Tot nu toe (augustus 1998) zijn uit dertien graven vijftien skeletten opgegraven. Tot niet eerder werd in het kustgebied van West-Nederland een dergelijke vondst gedaan. Het veld ligt in de duinen die 5500 jaar geleden in het toenmalige kweldergebied de kustlijn vormden. De gevonden skeletten liggen in een hurkhouding begraven in kleine kuilen. De botresten die zeer goed bewaard zijn gebleven waren van volwassenen, kinderen en baby's. In de graven zijn nog geen bijgiften ontdekt. Uit de vondst van botten van eenden, aalscholvers en arenden blijkt dat de mensen die hier begraven liggen jagers geweest. Ook hoedde de bevolking varkens en runderen. Nog niet duidelijk is of dit gebied permanent werd bewoond. Er is nog geen spoor gevonden van een nederzetting. Wel werd op korte afstand van het veld in 1997 een kleine bewoningsplaats aangetroffen. Daar zijn toen onder meer potscherven, vuurstenen werktuigen en dierlijke botten gevonden. Dit zijn de oudste sporen van bewoners die zijn gevonden in het kustgebied.
Op de strand- en oeverwallen vestigen zich tussen 3500 - 3000 v. Chr. jagers en vissers in kleine vaste nederzettingen. Op kleine schaal gaan zij ook over tot landbouw te doen. Hun levenswijze wordt aangeduid met Vlaardingencultuur; (± 3000 - ± 2800 v. Chr.) In de omgeving van Den Haag werden in 1912 bij de bouw van het toenmalige hotel Centraal aan de Lange Poten en recenter - in 1985 bij een zandafgraving aan het Spui enkele vuurstenen bijlen van deze bewoners gevonden, die verwantschap tonen met bijlen uit de jagers en vissers van deze Vlaardingencultuur. Vanaf ca. 3000 jaar v. Chr. groeide de beschermende strandwalgordel langs de westkust snel zeewaarts aan. Daardoor kwam Holland redelijk beschut te liggen. Alleen in het zuiden en noorden had de zee nog vrij spel. |
De jagers en vissers die zich in het 4e mill. v. Chr. op de strandwallen langs de kust (Voorschoten, Leidschendam), de oeverafzettingen bij de Maasmonding en op de oeverwallen in het rivierengebied gevestigd hadden, lijken zich steeds meer met elkaar te vermengen met de boeren van de Trechterbekercultuur. In ieder geval begonnen zij vanaf ca. 3000 v. Chr. op kleine schaal aan landbouw te doen. Zij bouwden kleine vaste nederzettingen op de zandige hoge plaatsen waar men weinig last had van overstromingen. Naar de oudste vindplaats (Vlaardingen) wordt deze cultuur van jagers, vissers én boeren de Vlaardingencultuur genoemd (± 3000 - ± 2800 v. Chr.)
rechts: de Lage landen ± 3000 v. Chr.
laatst bijgewerkt 23-12-02 |
![]() |