8180

Amsterdam in de 17e eeuw

  Amsterdam (1500-1600)

Klik hier voor het frame van de pagina

Vanaf ± 1500 nam de handel van Amsterdam toe. Amsterdam lag ideaal tussen Noord-Europa en Zuid-Europa en midden tussen Engeland en Duitsland. Graan, hout, stokvis en huiden kwamen uit Scandinavië en Rusland naar Amsterdam. Uit Zuid-Europa vertrokken schepen met zout, wijn, zuidvruchten en specerijen voor Noord-Europa. De reis werd niet in één keer gedaan. In Amsterdam werden de goederen opgeslagen bewerkt. Uit Amsterdam werden bovendien veel Nederlandse goederen als boter, kaas en vooral haring naar het buitenland verscheept. 

Door de handel op Indië, vanaf 1594, werd Amsterdam steeds rijker en machtiger. Vooral nadat in 1578 Amsterdam de kant van opstandelingen had gekozen, groeide Amsterdam in de 17e eeuw uit tot de grootste en drukste havenstad van de wereld en het  middelpunt van de wereldhandel. 

In Amsterdam bloeide de scheepsbouw. In de Lastage waren veel scheepswerven, kuiperijen, smederijen, zeilmakerijen en lijnbanen waar de scheepstouwen werden gemaakt. 

 

Amsterdam was nog steeds omringd door aarden stadswallen, muren en poorten. Maar deze omwalling deed voor de verdediging vrijwel geen dienst meer. Dat was ook wel te zien, want de muren waren begroeid met klimop en de wallen veranderden in wandelwegen met bomen erlangs. Binnen de wallen stonden de huizen dicht op elkaar. Het verkeer worstelde zich moeizaam door de smalle, overvolle straatjes en over de boogbruggetjes over de grachten. 

Amsterdam groeide snel, vooral nadat de Spanjaarden de stad Antwerpen hadden veroverd. In dat jaar woonden er in de stad 30.000 mensen. In 1622 had Amsterdam al 100.000 inwoners. 40 jaar later was de bevolking gegroeid tot 200.-000. Na de val van Antwerpen (1585) vluchtten duizenden mensen uit het zuiden vluchtten naar het noorden. In het begin van de 17e eeuw kwamen daar nog meer vluchtelingen bij: Joden uit Portugal en Duitsland, protestanten uit Vlaanderen en Frankrijk. Uit Duitsland kwamen veel mensen, op de vlucht voor het oorlogsgeweld, als matrozen op een schip, als marskramers of als grasmaaiers. In de stad hoorde je dan ook meer Frans, Vlaams of Duits, dan Amsterdams. Eigenlijk waren de meeste voorouders van de Amsterdammers van nu vroeger vreemdeling of buitenlander geweest. Al die vreemdelingen brachten natuurlijk veel nieuwe gewoonten mee, andere kleding, andere voedingsgewoonten, nieuwe woorden. Er werden Joodse synagogen gebouwd en er kwamen Joodse begraafplaatsen. Er ontstonden speciale wijken voor Vlamingen, Duitsers en Fransen. 

Rechts: Kattegat

De buitenlanders brachten allerlei nieuwe technieken en bedrijven mee. De Portugese Joden gingen diamanten slijpen. Vlaamse wevers en spinners gingen zich bezighouden met de wol-, linnen- en zijde industrie. In de stad ontstonden wolweverijen en werkplaatsen waar stoffen werden geverfd en bedrukt. Vluchtelingen uit Frankrijk gingen fluweel maken en hoeden fabriceren. Tienduizenden vreemdelingen werkten op de vele Hollandse en Zeeuwse schepen. 

Naast de belangrijke industrie krioelde het in de stad van kleine werkplaatsen. Om de paar huizen was wel een werkplaats waar een kuiper, een bezembinder, een bakker, een Franse hoedenmaker, een kantwever, tinnegieter, een spiegelmaker, een timmerman, een zeepzieder of een meubelmaker werkte. De meeste van deze handwerkslieden hadden wel één of meer knechten (gezellen) in dienst.

Ook waren er, evenals in Leiden, veel boekdrukkerijen. Door de komst van tienduizenden nieuwe Amsterdammers waren alle open plekken volgebouwd. In de overvolle buurten ontstond steeds meer gevaar voor ziekten en brand. De stad moest daarom worden uitgebreid. 

In 1612 werd door het stadsbestuur een groot uitbreidingsplan goedgekeurd, waardoor de stad viermaal zo groot zou worden. 

Deze grootschalige stadsuitbreiding had ook zijn grondwerkers, bouwarbeiders en (veelal joodse) vaklieden nodig. Voor hen werd in 1640 begonnen met het verticale stuk achter het westelijke deel van de Prinsengracht te bebouwen, bestaande uit drassige veengrond en wat landerijtjes met kloosters. Daar werden hals over kop voor de bouwarbeiders allerlei bouwsels neergezet. Het uitbreidingsgebied kreeg de naam het Nieuwe Werck, na 1710 bekend onder de naam Jordaan. Als indeling worden de bestaande slootjes en paadjes gebruikt, dit in tegenstelling tot de ernaast gelegen chique westelijke grachtengordel welke op de tekenplank tot stand komt.

In de Jordaan vestigen zich de milieu-onvriendelijke en brandgevaarlijke bedrijfjes die in de grachtengordel hun ambacht niet mogen uitoefenen. Kleine middenstanders en vakkundige ambachtslieden van Antwerpen en Frankrijk komen naar hier, waaronder veel sefardische joden op de vlucht voor de Spanjaarden. Een twintigtal jaren later gevolgd door een instroom van askenasische joden vanuit Oost-Europa.

Omdat de erven binnen de Muiderpoort niet meer als bouwgrond verkocht konden worden, besloot in 1682 het stadsbestuur ze te verhuren als tuinen of als houtwallen (houtopslagplaatsen aan het water). Doordat deze buurt niet werd volgebouwd, maar "beplant", ontstond de naam Plantage 
Bij de stadsuitbreiding in 1612 verloor de Sint Anthoniespoort haar functie en werd omgebouwd tot waag ter vervanging van die op de Dam. De Waag was bedoeld voor het wegen van zware handelsartikelen, zoals balen tabak, scheepsankers en kanonnen. In 1619 vestigden de chirurgijns hier tevens het Anatomische Theater waar openbare lijkschouwingen plaatsvonden. Verschillende gilden kregen in de Waag een kamer. Traditioneel vonden op het plein eromheen markten, kermissen en circus plaats.

De Munttoren is in 1619 door Hendrick de Keyser op het oude onderstuk van de Regulierspoort gebouwd. De Keyser zette ook een spits op de Jan Roodenpoortstoren, die daarna dienst deed als klokkentoren. In 1648 bouwde men over het Singel een stenen brug, met opritten aan weerszijden van de toren. Vandaar dat de brug zo breed is. De toren werd in 1829 afgebroken wegens bouwvalligheid. 

Bij de bouw van het nieuwe stadhuis werd de Plaetse aanmerkelijk vergroot. De Dam was in de 17e eeuw meermalen het middelpunt van rellen en opstootjes. Na het oproer van de Weeskinderen vormde de Dam in 1617 het middelpunt van onenigheden tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten. In 1628 verzamelden zich op de Dam de bemanning van de vloot die de Spaanse matten naar Amsterdam had gebracht, ontevreden over het deel dat zij van de rijke buit kreeg toebedeeld. Het ergste oproer was evenwel dat van 1696: het Aansprekersoproer

Amsterdam (1700-1800)

laatst gewijzigd 21-02-04

colofon