8131 |
Protestanten en Katholieken |
![]() Toen de strijd tegen Spanje begon, was maar een klein deel van de Nederlanden protestants en dan vooral calvinistisch. Het aantal groeide langzaam; het duurde nog wel tot 1650 voor meer dan de helft van de Nederlanders protestants was. De stadsbesturen gebruikten verschillende methoden om de mensen tot het protestantse geloof over te halen. Iemand die niet protestants was kon niet in dienst treden van het stadsbestuur. Ook de mensen die in de armenzorg werkten, móesten protestants zijn. Het stichten van scholen bleek het beste middel om het protestantse geloof te bevorderen. De schoolkinderen leerden vooral schrijven en lezen. De bedoeling ervan was, dat zij later zélf de bijbel konden lezen. In de 17e eeuw hadden de meeste Europese landen een eigen staatskerk, waarvan iedereen lid moest moest zijn. In het ene land was de katholieke kerk de staatskerk, in het andere land de protestantse kerk. Soms werden de mensen die iets anders geloofden of die anders dachten dan de staatskerk het land uitgejaagd. In de Nederlanden was de protestantse kerk de staatskerk. Andere godsdiensten waren verboden. Mensen met een ander geloof, zoals de katholieken, mochten geen eigen kerken hebben en waren uitgesloten van heel wat baantjes. In de steden stonden rijke katholieke kooplieden een kamer of een zolder van hun eigen grote huis af, waarin kerkdiensten werden gehouden. Later werden die vertrekken helemaal als kerk ingericht. Zo ontstonden er de 17e-eeuwse steden verschillende schuilkerken. Op het Noord-Hollandse platteland bleven de katholieken de meerderheid vormen. Het katholieke geloof mocht weliswaar officieel niet worden beleden, maar er was gewetensvrijheid, dus mocht je voor jezelf wel katholiek blijven. In de periode 1600 - 1650 waren de katholieken in Noord-Holland vrij om hun godsdienst te blijven beoefenen. De dorpsbestuurders mochten niet katholiek zijn, maar omdat in veel Noord-Hollandse dorpen driekwart van de bevolking katholiek was, was er een tekort aan protestantse bestuurders. Daarbij komt dat onder de rijke burgers in de vroedschappen die de burgemeester en de rechters kozen, veel katholieken waren. Op Texel bijvoorbeeld waren de rechters in 1616 nagenoeg allemaal katholiek. Alleen in de Staten, het provinciebestuur, waren de katholieken niet vertegenwoordigd. Juist dat bestuur stelde de schout aan, die moest toezien op het verbod op het katholieke geloof. Maar zij namen hun taak op het Noord-Hollandse platteland niet al te serieus. Ook van hogerhand - de Staten van Holland - werd nauwelijks ingegrepen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Friesland waar veel katholieken onder dwang protestants werden. Plakkaten waarop stond dat katholieken staatsgevaarlijk waren en een boete riskeerden, werden ook in Holland opgehangen, maar dat gold in de praktijk alleen voor de katholieke priesters. Zij kregen een boete of werden het land uitgezet. Omdat tachtig procent van alle dorpen in Holland minstens één schuilkerk had in een schuur of woning, waren er veel priesters nodig. Dit werd opgelost door priesters die rondreisden en door vrouwen als leken in te zetten om kerkdiensten te organiseren. Schouten probeerden aan hun taak om toezicht te houden probeerden te ontkomen wrongen zich in allerlei bochten: een schout in Grootebroek liet aan een brief aan de Staten weten niet in te kunnen grijpen doordat hij niet kon zien wanneer de katholieken ter kerke gingen. Want de mensen deden dit in een huis dat aan andere woningen vast zat en waarin men doorgangen had gemaakt in de tussenmuren. Een ordehandhaver in Waterland weigerde sowieso zijn medewerking te verlenen aan de vervolging van de katholieken. De schout kneep liever een oogje toe. Om zijn superieuren te vriend te houden spijkerde hij af en toe een schuilkerk dicht maar liet toe dat de daags erna weer gewoon openging. Soms gingen katholieken posten om elkaar te waarschuwen als de schout in aantocht was. Men probeerde de schout ook te intimideren, maar katholieken werden nauwelijks opgepakt. Iedereen kende elkaar in de kleine dorpsgemeenschappen. Je pakte niet snel je broer of zwager op. Eén geweldsincident vond plaats in Nibbixwoud, toen een bestuurder van de Staten een kerkdienst met 500 katholieken en vier priesters probeerden te beëindigen. Hij werd volkomen in elkaar geslagen. Vechtpartijen of conflicten tussen protestanten en katholieken schijnen nooit te hebben plaatsgevonden. Katholieken werden niet gediscrimineerd, maar werden gedoogd en hadden daarom feitelijk vrij spel. Destijds ging men blijkbaar pragmatisch met elkaar om met de situatie. De kerkmeesters die destijds de protestantse kerken onderhielden, waren dikwijls zelf katholiek. Van hogerhand had men er ook geen baat bij de katholieken te vervolgen. Katholieken hadden geen invloed in de Staten en waren dus niet gevaarlijk. Ook al niet omdat zij woonden op het achtergebleven platteland. De hoge bestuurders hadden simpelweg geen baat bij onrust. Het verbod weerhield Rome er niet van invloed te blijven uitoefenen op de katholieken in de Zeven Provinciën. Al in het begin van de 17e eeuw had Rome weer een eigen gezant. Pas onder Napoleon mochten de katholieken weer openlijk hun geloof belijden en kerkdiensten houden. Gegevens ontleend aan het artikel: "Katholieken hadden hier vrij spel" / Cees Beemster .- In: Noord-Hollands Dagblad 20 november 2007 laatst bijgewerkt: 21-11-07 |