8186

Verkeer in de stad

In de stad ging men de straten plaveien. Toen kwamen er vanzelf meer koetsen. In Amsterdam zien we ze sinds het begin van de 17e eeuw. Eerst een paar, toen ineens werd het mode en iedereen die maar even kon schafte er zich een aan, een zware luxe karos of een lichter rijtuig naar Franse mode. Het inspannen van de paarden en het voorrijden kostte vaak meer tijd dan de hele rit. Deftige dames gebruikten voor de korte afstanden een draagstoel met één zitplaats. Die werd aan lange handvatten gedragen door twee mannelijke bedienden in livrei. De verkeersproblemen die dit met zich meebracht waren niet gering. De rijtuigen konden in de nauwe straten maar moeilijk een weg vinden. Als twee koetsen elkaar wilden passeren werd de straat totaal versperd. Vanaf 1615 werd in bepaalde straten één richting verkeer ingevoerd. Maar het aantal koetsen bleef toenemen en de opstoppingen ook. Daarom nam het stadsbestuur in 1643 het besluit om het rijden met koetsen in de stad helemaal te verbieden. Nauwelijks hadden ze dat gedaan of ze bemerkten dat ze zichzelf het meest benadeelden: juist de leden van het stadsbestuur, de heren regenten, waren immers rijtuigbezitters. Daarom werd de maatregel direct verzacht: wie van buiten de stad kwam mocht per koets tot aan zijn huis rijden, op voorwaarde dat de kortste weg genomen werd. En waren natuurlijk veel kortste wegen; na enige tijd was het alsof er nooit een verbod was geweest. Behalve de smalle straten waren er in Amsterdam nog andere moeilijkheden: de vele steile bruggen. Voor een hoge koets was vooral de afrit gevaarlijk, er was geen remmen aan. 

In 1644 bedacht een vrachtrijder van Franse afkomst een nieuw voertuig: hij gebruikte het bovenstel van een tweepersoonsrijtuig, maar in plaats van op wielen zette hij het op een slee. Daarvoor werd een paard gespannen. Hiermee was het "sleepkoetsje" of de "toeslede" geboren. Het besturen van zo'n voertuig was een hele kunst. De koetsier draafde naast zijn slee. Met de ene hand mende hij het paard, met de andere hield hij zijn vracht in evenwicht. Met een vette lap (smeerlap), die hij aan een touw bij zich had, moest hij regelmatig de ijzers van de slee insmeren. Dan kon het paard zijn last makkelijk over de hobbelige keien slepen. Bij de oprit van een brug gooide hij de smeerlap op de grond vóór de slede-ijzers. Bij de afrit wierp hij een bosje stro voor de ijzers, om af te remmen. Hij kon ook de straatstenen gladder maken door ze te besproeien met water dat hij telkens uit de stadsgracht putte in een emmertje met gaten in de bodem. 

De sleepkoets was vanaf de 17e eeuw een populair vervoermiddel in de grote sleden. Als een koets zonder wielen, maar op glijders, diende het gevaarte als een taxi. De sleepkoets werd vaak gebruikt om fraai geklede bruidsparen van huis naar het Stadhuis en de kerk te brengen. Slechts één exemplaar heeft de laatste drie eeuwen overleefd.

Rechts: draagkoets: Museo dos Coches (Koetsenmuseum) Belem (Portugal) (Foto: Bert Woudstra, 2009)

laatst bijgewerkt: 18-02-04

colofon