2724 |
Friesland en de Lage landen (689 - 700) |
![]() |
Pippijn keerde, volgens de geschriften, met buit beladen terug. In 696 beheerste hij Utrecht en de Frankische munt werd weer in Dorestad geslagen. In het door hem veroverde gebied liet hij de oude Romeinse forten die er nog lagen bezetten en herstelde overal het Frankische gezag. Pippijn schonk vele landerijen in het veroverde Zuid Friesland (Frisia Citerior) aan Frankische getrouwen. Deze groep komt als aparte stand terug in Frankische geschriften en wordt de homines Franci genoemd. In het kielzog van de Franken kwamen de missionarissen. Willibrord werd tot aartsbisschop der Friezen gewijd en hij kreeg Utrecht als zetel voor zijn aartsbisdom. Willibrord herbouwde het verwoeste kerkje van Dagobert I (gewijd aan de heilige Martinus (Sint Maarten) en stichtte er een tweede kerk naast (gewijd aan Sint Salvator). Het kerkje van Dagobert I dat in Utrecht binnen de muren van het Romeinse castellum gebouwd was, was mogelijk door Redbad verwoest. De eerste missionaris zich aandiende was Ondertussen stonden de zaken er voor Redbad niet bepaald goed voor. Zijn leger verloor regelmatig en ook stak verraad de kop op. Zo'n verrader was Ado Wursing, een Stichts-Friese edelman. Een christen, die er niet voor terugdeinsde de zaak van zijn voorouders te verkwanselen aan de Frankische vijand. Het is niet duidelijk welk kwaad hij de Friese zaak had aangedaan. Redbad, die zo'n verrader normaal gesproken ter dood zou moeten veroordelen, besloot in al zijn goedheid dat de straf verbanning zou zijn. Ado trok regelrecht naar het hof van de Frankische koning en werd er met open armen ontvangen, kreeg geschenken en mocht zelfs zijn kinderen naar de hofschool sturen. Ado steunde het werk van Willibrord op grote schaal. Willibrord trok naar Dorestad en Utrecht. Zonder de Friese koning om toestemming te vragen, begon hij daar met zijn predikingwerk, gesteund door een sterk Frankisch leger. Hij vond vooral gehoor bij de Friezen, die al eens eerder tot het christendom bekeerd waren, maar na de herovering door Redbad weer overgegaan waren tot het heidendom. Willibrord preekte voornamelijk in de veilige, op de Friezen heroverde gebieden, met Antwerpen als uitvalsbasis. In 690 na Chr. reisde hij naar Rome om Paus Sergius om zijn zegen te vragen voor zijn werk. Er volgde een aantal jaren waar weinig over bekend is. Het is best mogelijk dat er in de grensgebieden gevechten waren tussen de Franken en de Friezen, maar duidelijk is in ieder geval dat rond 693 na Chr. Redbad zijn politiek wijzigde. De Franken waren waarschijnlijk te sterk om steeds tegen te vechten. Het lijkt erop dat Redbad met de Franken een bestand heeft gesloten, die Redbad de kans heeft gegeven zijn leger te reorganiseren en betere tijden af te wachten. Die kroon in het Bleke meer lag nog op hem te wachten! Langzaam ebde het strijdrumoer weg. In grensstreken werd de orde hersteld. Grenscorrecties werden uitgevoerd en Redbad deed echt zijn uiterste best om zich van zijn beste kant te laten zien. Verslagen was hij zeker niet, want dat zou hem zijn koningschap hebben gekost. Hij liet zijn dochter Thiadsvind (Theudesinde) in 695 na Chr. huwen met Pepijns zoon Grimoald. Een diplomatiek hoogstandje, want het was Pepijn juist gelukt om de functie van hofmaarschalk, via het erfrecht te laten regelen. Het is onbekend of er uit dit huwlijk kinderen zijn voortgekomen. Het enige kind dat van Grimoald bekend is, verwekte hij in 708 na Chr. bij een minnares. Dat zal het rechtsgevoel van Redbad geen goed gedaan hebben. Het jaar 695 na Chr. had nog veel meer in petto. Redbad deed er werkelijk alles aan om zijn nieuwe politiek geloofwaardig te laten lijken. Ja zelfs aan de verrader Ado Wursing deed hij een verzoek terug te keren. Deze had het echter reuze naar zijn zin in het Frankenland en was er bovendien een beetje huiverig voor om terug te keren. Als goed gebaar stuurde hij zijn zoon Thyadgrim naar het hof van Redbad om hem daar op te laten voeden. Later zou deze Thyadgrim trouwen met Liafburh en een zoon Liudger krijgen, die als bekeerder van veel Friezen bekend zou worden. Toen het jaar 695 bijna voorbij was, nodigde Redbad de inmiddels tot aartsbisschop der Friezen uitgeroepen Willibrord uit. O, wat was deze blij dat hij nu eindelijk al die arme Friezen uit hun geestelijke dwalingen mocht verlossen. Hij kon zijn geluk niet op toen ook koning Redbad bereid was gedoopt te worden. Heidens Friesland hield de adem in. Was dit het einde? Op de dag van de doop was iedereen uitgenodigd. De hele Friese adel was aanwezig. Het beloofde een grootse dag te worden. Redbad, christen!! Maar toen de koning net een voet in het doopvont had gezet, aarzelde hij. Voelbaar was de spanning. Willibrord werd wat ongeduldig. "Waar wacht U op, heer Redbad?" " Waar zijn toch de Friese voorvaderen en de vele edelen die met mij waren als ik streed tegen de Franken?" "Uw voorvaderen branden in de hel, omdat zij ongedoopt gestorven zijn!" "En waar ga ik dan heen?" "U komt, na uw doop met de christenen in de hemel." "Nou bisschop," zei de koning "dan brand ik toch liever met mijn voorvaderen in de hel, dan dat ik met al mijn vijanden, de Franken in de hemel kom." Einde voorstelling. Het was de Friezen weer volkomen duidelijk dat hun koning nog steeds trouw was aan de Friese voorvaderen en de heidense traditie. Het kan best mogelijk zijn dat een beperkt aantal ontrouwe Friezen zich liet bekeren, maar na deze voorstelling wist iedere heidense Fries dat hij vasthoudend aan de oude traditie, de koning als voorbeeld had. Natuurlijk verspreidde dit verhaal zich over zowel het Friese als het Frankische gebied. En uiteraard gaven de Franken er een andere uitleg aan dan de Friezen. (In de Frankische versie, die in diverse annalen is opgetekend, heeft de koning reuze spijt en wil nog een poging wagen. Die tweede kans wordt echter door barbaarse heidenen verijdeld.) In de zuidelijke gebieden stichtten de Benedictijnen talrijke abdijen, van waaruit de bekeringsactie werd ondernomen. Dat dit niet steeds zonder moeilijkheden verliep en dat de oude haat van de Friezen tegen de Frankische infiltratie niet geluwd was, blijkt wel uit de moord op Bonifatius en zijn gezellen te Dokkum op 5 juni 754. Eind 699, kwam Redbad Willibrord tegen in Fositesland. Vermoedelijk wordt met Fositesland Helgoland bedoeld, dat in die tijd Fries grondgebied was. De missionaris was net uit Denemarken weergekeerd, maar door een storm in Friese wateren uit de koers geraakt. Die reis naar Denemarken had hem trouwens toch al weinig opgeleverd, want de houding jegens het christendom was er al hetzelfde als in Friesland. Het was gezellig, maar uiteindelijk bereikte hij niets anders dan het vrijkopen van wat slaven met de bedoeling deze te kerstenen en net als in het verleden in Friesland terug te sturen naar hun eigen gebied. De op het eiland Fositeland grazende koeien mochten door niemand worden aangeraakt, rijpe vruchten die van de bomen vielen mocht men niet eten. Alles was aan Fosite gewijd. Willibrord echter liet enige koeien slachten en het vlees braden en opdienen. Drie van de vrijgekochte slaven werden gedoopt in de heilige bron op het eiland. Het slachten van de koeien was een daad, die volgens het Friese recht (vastgelegd in de Lex Frisionum) bestraft diende te worden door de daders op het strand de oren af te snijden, te castreren en te offeren. In het rijk van Redbad heerste een strenge rechtsorde. Dus werden de overtreders voor de koning gebracht. Redbad liet het lot beslissen wat er met de gevangenen moest gebeuren. Drie dagen wierp hij driemaal de runen. Het lot wees uiteindelijk aan dat één van de volgelingen van Willibrord ter dood moest worden gebracht. Vermoedelijk was dit de slager. Verder beslisten de runen dat de rest van de schuldigen uit Friesland verbannen diende te worden.
laatst bijgewerkt: 27-09-03 |