5494 |
Amsterdamse kloosters |
![]() Op het eiland aan Nes op de oostelijke oever van de Amstel werden tussen 1389 en 1420 vele kloosters gebouwd Sommige straatnamen van de dwarsstraten herinneren hier nog aan. Binnen de stad waren er echter alleen kloosters voor nonnen. De kloosters voor monniken lagen buiten de stad. De kloosters zijn op de kaart van Cornelis Antonisz. te herkennen aan de grote ommuurde tuinen. Het Middeleeuwse Amsterdam had erg veel kloosters: 16 vrouwen- en 3 mannenkloosters plus het Begijnhof. Ook waren er buiten de stad nog twee mannenkloosters (het Karthuizer- en het Reguliersklooster). De kloosters hebben voor een groot deel het aangezicht van de stad bepaald. Maar er is behalve de Agnietenkapel van het Agnietenklooster en de Waalse kerk (beiden oorspronkelijk kloosterkapellen) vrijwel niets van overgebleven, op een klein deel van het Bethaniënklooster na. rechts: Kerken en kloosters (resp. zwart en rood) in het Middeleeuwse Amsterdam |
![]() |
In 1389 werd in Amsterdam het eerste klooster gebouwd. Daarna ging het snel. Tussen 1389 en 1420 werden er 13 kloosters gesticht, Vooral in de zuidoostelijke hoek van de stad was nog ruimte beschikbaar. Een aantal kloosters verrees net buiten de toenmalige stadsvesten en kwam pas later binnen de omwalling te staan. De kloosters wisten zowel binnen als buiten de stadsmuur hun gebieden zodanig uit te breiden dat zij al gauw aan elkaar kwamen te grenzen. Voor een klooster dat door zijn aard, stilte en rust nastreefde, waren er natuurlijk geen betere buren denkbaar dan andere kloosters. Zo werd in Amsterdam de stille zijde gecreëerd. Het stadsbestuur zag deze ontwikkeling met lede ogen aan en stelde in de tweede helft van de 15e eeuw paal en perk aan de ongebreidelde groei van kloosters. |
Het Sint Paulusbroedersklooster kwam in 1409 voort uit een gemeenschap van bogarden, de mannelijke tegenhangers van de begijnen). Deze broeders waren geen geestelijken, maar leken, burgers dus, die een kloosterlijk bestaan leidden. De Paulusbroeders volgden evenals de Minderbroeders de regels van Franciscus. In 1493 kregen zij pas toestemming tot de bouw van een eigen kapel en een eigen kerkhof. Voor die tijd gingen zij net als gewone kerkgangers naar de dichtstbijzijnde kerk. |
Het Minderbroedersklooster werd ook wel het grauwmonnikenklooster genoemd. Dit klooster werd gesticht in 1462 door pater Johannes Brugman. Deze pater predikte zo goed, dat hij vooral bekend is door het gezegde "praten als Brugman". De monniken leefden volgens de strenge regels van Geert Grote, waardoor zij tot een bedelorde behoorden. De Minderbroeders stichtten hun kloosters meestal in de steden, omdat zij dan het best in staat waren de zielzorg uit te oefenen. Voor 1462 beschikten de Minderbroeders in Amsterdam over een huis van waaruit zij hun missie bedreven. Vanaf 1462 kregen de broeders toestemming tot het uitbouwen van hun huis tot een klooster.
Vanaf november 2001 is een opgraving uitgevoerd ter hoogte van het voormalige Minderbroedersklooster in de Nieuwmarktbuurt. Dit Franciscanerklooster, gesticht in 1462, heeft tot aan de Alteratie in 1578 bestaan. Het was ooit het grootste mannenconvent in de stad. Het opgravingsterrein bevond zich ter hoogte van de zuid- en westvleugel van het hoofdgebouw van het klooster en werd begrensd door de huidige Bloedstraat, Gordijnensteeg en Monnikenstraat. De kloosterlingen hadden voor hun klooster een bouwlocatie gekozen in de recente uitbreiding aan de oostzijde van de stad, gelegen tussen de stadsgrens van 1380 en die van 1420. Uit het archeologisch onderzoek weten we dat dit terrein, drassig en begroeid met elzenbroekbos, aan het einde van de veertiende eeuw bouwrijp is gemaakt door het op te hogen met venige zoden. In de ophoging is afval uit die tijd teruggevonden. Er zijn door ons geen huisresten gevonden die dateren van voor de bouw van het klooster. Wel is in de venige ophoging een grote mestkuil gevonden. Dit mag worden beschouwd als een aanwijzing dat de voormalige stadsrand na het ophogen wel door Amsterdammers in gebruik is geweest. Parallel aan de Bloedstraat zijn, in de zuidvleugel van het hoofdgebouw, de muurresten van de refter (de eetzaal) en de wijnkelder uitgegraven. Zoals gebruikelijk bij kloosters waren ook hier de muren gemetseld op een zwaar eikenhouten roosterfundering. Ten noorden van de refter en de wijnkelder liep het zuidelijk deel van de kruisgang rond het kloosterhof. Ter hoogte van deze kruisgang zijn resten van enkele monnikengraven aangetroffen. Ook in de westelijke kruisgang zijn grafresten gevonden. |
Het Cellezusterklooster mocht zich in 1475 in de stad vestigen, vanwege de reputatie die de zusters hadden omtrent het verzorgen van zieken. Het stadsbestuur liet deze taken contractueel vastleggen. De zusters moesten plechtig beloven zowle arme als rijke vrouwen te verzorgen, zelfs wanneer deze aan de pest leden of andere vreselijke ziekte hadden. Dit klooster mocht maar 13 nonnen tellen en geen eigen kerk bouwen.
Maria Magdalena was in Amsterdam zeer geliefd. Zij had in haar leven de daad bij het woord gevoegd. Zij had haar losbandige levenswandel opgegeven en was vroom gaan leven. Dit was ook wat van de Amsterdammers verwacht werd. Naar haar voorbeeld stichtten Arent Moey en Weyn Pieter Ghijbertsdochter omstreeks 1450 een speciaal klooster voor vrouwen die hun zondige leven vaarwel hadden gezegd. Het klooster lag aan de rand van de stad tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Stadswallen. Bij de Nieuwmarkt herinnert de Koestraat nog aan de stal van dit klooster. Al snel herbergde het klooster meer dan honderd nonnen. |
|
Maria Magdalena- |
Het Bethaniënklooster dateert van vóór 1450 en nam aanvankelijk het terrein in tussen de Bloedstraat, de Oudezijds Achterburgwal, de Oude Hoogstraat en de Kloveniersburgwal. Het klooster is gesticht voor "gevallen" doch "bekeerde" vrouwen, maar later traden ook dames van aanzienlijke afkomst in. Het Bethaniënklooster ingekleurd op de stadsplattegrond van Cornelis Anthonisz. uit 1544 |
![]() |
![]() |
Al in het begin van de 16de eeuw raakte het klooster in verval. Het terrein viel in 1506 uiteen door de aanleg van de Bethaniënstraat, gevolgd door de Koestraat in 1550. Na de Alteratie van 1578 werd het klooster onteigend; van het klooster was toen alleen nog een restant over, tussen de Barndesteeg en de Koestraat. De hoofdingang was aan de Oudezijds Achterburgwal, waaraan het poortje in nummer 117 en de daarachter gelegen Hoogkamersgang nog herinnerd. Rechts daarvan lag het paterhuis. Aan de Koestraat stond de kapel. Aan de Barndesteeg lag een gebouw waarin de keuken, de refter (eetzaal) en twee spinkamers met op de bovenverdieping de slaapzaal waren gevestigd.
Stoep en ingangspartij uit circa 1590 van het woonhuis van De Vogelaer (restauratietekening) |
Van het klooster rest alleen nog een deel van het gebouw aan de Barndesteeg (op enkele muurdelen na in de voormalige Huidenvetterssloot). In 1592 werd dit gebouw verkocht aan de kooplieden Marcus de Vogelaer en Leenaert Raye die het gebouw splitsten en in de blinde muur enkele ramen maakten en twee stoepen aanbrachten. | ![]() |
Deze 16de eeuwse stoepen zijn nog steeds aanwezig (boven één toeganspoort prijkt het wapen van De Vogelaer). Het huis van De Vogelaer, De Oyevaer genoemd, kreeg daarna nog enkele herbestemmingen: eerst als herberg en in 1705 als schuilkerk voor de oud-katholieken. De laatsten bleven er tot 1914 en vervolgens verhuisden zij met medeneming van de gevelsteen De Oyevaer naar de Ruysdaelstraat. Eind jaren '60 verkeerde het Bethaniënklooster in een zeer slechte staat. Het gebouw werd door de gemeente aangekocht en gerestaureerd (1988)
laatst bijgewerkt: 09-11-03 |