1823 Spanje
Het Iberisch schiereiland werd al zo'n 800.000 jaar geleden bewoond door voorouders van de moderne mens: de Homo antecessor, waaruit zowel de Neanderthalers als de moderne mens zouden zijn geëvolueerd.

Tussen 35.000 - 16.000 jaar geleden werd het Iberisch schiereiland bewoon door Cro-Magnon-jagers. Rotstekeningen van deze Cro-Magnonjagers zijn gevonden in Altamira (Cantabria). Ook in Andalusië zijn veel getuigenissen van het prehistorische verleden bewaard gebleven.

In het Neolithicum werden net als in andere delen van West-Europa Megalitische bouwwerken gebouwd.

Iberiërs
Een groot deel van het Iberisch schiereiland, vooral het zuiden en oosten van Spanje tot aan de Languedoc in Frankrijk, werd vanaf ca. 3000 v. Chr. bewoond door verschillende volkeren (tezamen aangeduid met Iberiërs
), die afkomstig waren uit Noord-Afrika.

Tartessiërs
In het dal van de Guadalquivir in Zuid-Spanje (Andalusië) ontstond in de Bronstijd (2e millennium v. Chr.) het rijk van de Tartessiërs of Turdetaniërs. Hun hoofdstad was  Tartessus (Tartessos).
In de 9de - 4de eeuw v.Chr.) onderhield dit rijk nauwe banden met de Phoeniciërs. De Tartessiërs lieten tal van voorwerpen van brons en keramiek na (kruiken, waterkannen, amorfen), maar ook elegante stukken goudsmeedkunst (diademen, gordels, oorhangers) met karakteristieke motieven. Hoewel de functie ervan nog niet helemaal duidelijk is, menen archeologen dat ze te maken hadden met de verering van verschillende godheden.
Phoeniciërs
Ca. 1000 v. Chr. stichtten de Phoeniciërs hun eerste handelsposten langs de zuidkust, o.a. in de buurt van Cádiz, Huelva en Málaga.
Na de stichting van Gades (Cádiz) richtten zij ook buitenposten in aan weerszijden van de Straat van Gibraltar, die als uitvalsbases dienden voor verdere uitbreidingen langs de Middellandse-Zeekust. De oudste Phoenicische overblijfselen die zijn ontdekt, zijn die van de nederzetting te Morro de Mezquitilla (Málaga), die dateert uit de 9de eeuw v.Chr. Andere vondsten zijn gedaan in de provincies Cádiz, Málaga (de tombes van Trayamar) en Almería (necropolis van Sexi).
Kelten (Galatae, Gallaeci)
Het noorden en westen van het Iberisch schiereiland raakten vanaf ca. 650 v. Chr. onder invloed van de Keltische cultuur. Uit deze drie culturen ontstond langzaam de Iberische cultuur, waarin de mediterrane karaktertrekken overheersen.
De Indogermaanse Keltische stammen waren politiek niet één volk, maar voelden zich cultureel wel verbonden. De Hallstatt-cultuur verspreidden zich aan het eind van de 6e eeuw v. Chr. over het Iberische schiereiland. De Keltische rijkjes die er ontstonden hadden hun hoofdsteden in Brigantium (nu Betanzos) en Numantia. De naam van de Spaanse autonome regio Galicië duidt op deze oorspronkelijke Keltische bewoners. Enkele stammen vermengden zich met de uit Noord-Afrika afkomstige Iberiërs, die zich al ± 3000 v. Chr. in het zuidoosten van het Iberisch schiereiland hadden gevestigd. Zij worden aangeduid met de naam Keltiberiërs.

Grieken
Ca. 600 v.Chr. werden zij gevolgd door de Grieken, die tussen 800 en 480 v. Chr. koloniën stichtten langs de oostkust, zoals Hemeroskopeion en Emporion. De rest van de oostkust bleef in Keltische handen.

In Cádiz en Huelva zijn de rijkste voorbeelden van Grieks keramiek in Andalusië te vinden, hoewel in deze provincies geen belangrijke Griekse nederzettingen hebben gelegen. Hoogst waarschijnlijk waren het giften die de Feniciërs voor de inheemse bevolking meenamen.

In het zuiden van het Iberische schiereiland hadden zich in de bergachtige binnenland verschillende Iberische stammen gevestigd en de Keltische invloeden waren hier niet zo sterk als in het Keltiberische noorden. De Griekse geschiedschrijver Herodotos verhaalt over de rijke handelsstad Tartessos aan de monding van de Guadalquivir die in de bronstijd de handel in de westelijke middellandse zee beheerste voordat de Phoeniciërs hun invloed naar Spanje uitbreidden.  

Volgens Claudius Ptolemaeus, een geograaf uit de oudheid, waren er drie belangrijke groepen inheemse stammen. Enerzijds waren er de machtige Turdetani die in het westelijk deel van Baetica woonde, vooral in de vallei van de Guadalquivir. Volgens sommige schrijvers (zoals Strabo) waren de Turdetani afstammelingen van de eerdere bewoners van Tartessos. Andere weerspraken dit.  Daarnaast waren er de Bastetani, die rond de Almeria en in het huidige Granada woonden. De derde groep waren de Turduli, die deels gehelleniseerd waren en die vooral gevestigd waren in de vlaktes achter de kust. Hun hoofdstad was Baelon. 

Carthagers

In de 7e eeuw voor Chr. sloten de Carthaagse Phoeniciërs de Straat van Gibraltar voor Griekse zeevaarders af en de Fenisische bewoners van Tyrus hadden tegen het einde van de 5e eeuw v.Chr. Spanje gedeeltelijk verovert. Zij noemden de zuidkust I-sjephan-im of konijnenkust. Uit deze naam ontstond later Hispania en daarna de huidige naam España.

Claudius Ptolemaeus maakt melding van de Bastuli die woonden aan de kust. Dat waren geen inheemse stammen, maar Phoenicische kolonisten die in de kolonies aan de kust woonden. 

Het zuidelijke deel van het Iberisch schiereiland was een belangrijke handelsstreek voor de Phoeniciërs en de steden waren talrijk: Gadira (het huidige Cadiz), dat op een eiland voor de kust lag; meer naar het noordoosten lagen Cartago Nova (het huidige Cartagena) en Malaca (het huidige Malaga).  

Carthago, o.a. onder leiding van Hannibal, breidde zijn macht over het grootste deel van Spanje uit, maar kwam in het vaarwater van de Romeinen. Na de eerste Punische Oorlog (264-241 v. Chr.) werden Sicilië, Corsica en Sardinië door de Romeinen veroverd. De Carthagers reageerden met hun kolonies in Hispania fors uit te breiden. In 229 v. Chr. (of 228?) veroverden de Romeinen het noordelijkste deel van Tarraconensis en in 226 v. Chr. besloten beide partijen dat ze de Ebro als toekomstige grens beschouwden. De Poenicische kolonies reikten toen al tot aan die rivier en tot ver in het binnenland, tot aan Numantia. 

Romeinen Hispania Citerior en Hispania Ulterior (219 - 154 v. Chr.) ; Hispania Citerior en Hispania Ulterior (154 - 14 v. Chr.)

Vandalen, Alanen, Suebi en Visigoten

In 409 vielen de Vandalen en Alanen Noord-Spanje binnen. Na twee jaar strijd (415 - 417) wisten de Visigoten als Romeinse bondgenoten hen weer te verdrijven, maar niet lang daarna bezetten de Sueben het noordoosten van het Iberische schiereiland. Nadat zij twee jaar lang het noorden van Spanje hadden geplunderd, stichtten zij in noordwest Spanje een eigen koninkrijk. In 422 trokken de Alanen en Vandalen weg uit noordwest Spanje om zich te vestigen in Vandalusia. ( Vandalen in Spanje (408 - 428)) In 456 moesten de Visigoten opnieuw naar het schiereiland terugkeren om in Tarraconensis een opstand neer te slaan. In de volgende jaren steeg hun aanwezigheid en invloed op het schiereiland. De Suebi bleven nog tot in de zesde eeuw in het noordoosten en het grootste gedeelte van Portugal de onbetwistbare machthebbers. In 585 werd hun rijk onderworpen door de Visigoten, die nu over het Iberische schiereiland heersten, totdat zij verdreven werden door de Arabieren.

Byzantijnse overheersing (554 - 626)
Het bestuur had veel innerlijke twisten, waardoor Justinianus I in 554 het zuidelijk deel van Tarraconensis en Baetica kon veroveren
op de Visigoten. Bijna een eeuw lang (tot 626) zouden de Byzantijnen hier blijven heersen.

Visigoten (585 - 718) Visigoten (508 - 600) en Visigoten (600 - 718)

De Visigotische koningen heersten over heel Spanje en Portugal en een stukje zuid-Frankrijk, behalve het Suevenkoninkrijk in het noordwesten, dat verovert werd in 585 en Baskenland, dat nooit verovert werd. 

Moorse overheersing (710/718 - 1492) Iberisch schiereiland (611 - 1200) en Iberisch schiereiland 1200 - 1504)

Christelijke koninkrijken:
In 718  ontstond het eerste christelijke koninkrijk in het noorden: Asturië (Asturias), later de koninkrijken Navarra; Aragon, Castilië en Léon
Iberisch schiereiland (611 - 1200)
 
en Iberisch schiereiland 1200 - 1504)

Gemaakt: 31-05-06

colofon